background image
OrthO-rheumatO | VOL 10 | Nr 4 | 2012
87
figuur 3: patiënt met verzwakte algemene toestand gekenmerkt door onverklaarde koorts en het typische beeld van mediastinale sarcoïdose (a),
duidelijk geïdentificeerd dankzij de fusie met de ct-scan (b en c). let op de fysiologische verdeling van
18
f-fdg in met name de hersenen, het
myocard, de lever, het urineapparaat en het spijsverteringskanaal.
sarcoïdose en systeemzIekten
De rol van
18
F-FDG PET bij systeemziekten blijft zeer
beperkt. Toch is de methode efficiënt bij koorts van on
bepaalde oorsprong (20), waarvan de diagnose door de
reumatoloog niet voor de hand ligt (bv. ziekte van Still bij
volwassenen). Zonder te vergeten dat, volgens de strenge
criteria van Durack en Street (21), in bijna de helft van de
gevallen uiteindelijk geen diagnose kan worden gesteld,
kan het onderzoek toch nuttig zijn. Er is echter geen enkele
grond om de PET-scan aan te bevelen voor de systema
tische evaluatie van systeemziekten.
Een indicatie waarover de laatste jaren wel zekerheid werd
bereikt, is sarcoïdose. Bij de evaluatie van de systemische
vormen van deze ziekte, is de PET-scan vandaag onmisbaar
geworden (22). Omdat bij sarcoïdose zeer vaak de longen
worden getroffen, is het logisch dat de studies zich daarop
toespitsen (Figuur 3). We onthouden a) dat een intense
captatie ter hoogte van de longen, met een lage mediasti
nale captatie, voorspellend is voor een ernstige activiteit
(23), terwijl b) op therapeutisch vlak een lage pulmonale
activiteit een wait and seehouding rechtvaardigt (24). De
rol van de PET-scan in louter articulaire vormen werd tot
op heden niet onderzocht.
vooruItzIchten
Bij reumatoïde artritis werden met succes verschillende tra
cers gebruikt, met name
11
Ccholine, dat een uitstekend beeld
gaf van de evolutiviteit van de ziekte, (25) en
11
C-PK11195.
Deze laatste tracer richt zich op de perifere receptor van de
benzodiazepines in de macrofagen, die vaak overvloedig
aanwezig zijn in de ontstoken synoviale membraan bij reu
matoïde artritis (26). Beide tracers lenen zich onmiskenbaar
uitstekend voor de kwantitatieve evaluatie van de omvang
en evolutiviteit van de ziekte, maar bieden het nadeel dat
ze gezien de zeer korte radioactieve periode (20min) van
koolstof11 ter plaatse moeten worden geproduceerd.
a
b
c