gewicht of obesitas (BMI 25-40, leeftijd 18-55 jaar). Tus sen mei 2008 en februari 2010 werden de deelnemers gerandomiseerd voor SWBI (n = 165) of STEP (n = 198) aan twee universiteiten in de VS. Allen kregen een laag calorisch dieet, voorgeschreven lichaamsactiviteit en allen woonden groepssessies voor counseling bij, wekelijks tot maandelijks gedurende 18 maanden. In de SWBI-groep gebeurde dat volgens een strikt vastgelegd programma. In de STEP-groep werden de counseling-frequentie, en het type strategie om de drie maanden herzien in functie van het bereikte gewichtsverlies. zoekers tot het besluit dat SBWI resulteerde in een grotere gemiddelde gewichtsafname dan STEP (-8,1% vs -6,9%). Daarnaast stelden ze vast dat STEP ook resulteerde in een klinisch betekenisvolle gewichtsreductie en dat tegen een lager kostenplaatje dan SBWI ($ 785 vs $ 1.357 per deelne mer). Beide groepen toonden bovendien een significante en vergelijkbare verbetering in hartslag bij rust, bloeddruk en fitheid. adults. jama 2012;307:2617-26. tie. In het New England Journal of Medicine formuleren Amerikaanse onderzoekers op basis van de voor handen zijnde data enkele conclusies voor de dagelijkse praktijk. als een onvermijdelijk gevolg van het ouder worden, kunnen we in de 21ste eeuw goed diagnosticeren en behandelen. Grote gerandomiseerde, gecontroleerde klinische studies hebben aangetoond dat bisfosfonaat therapie gedurende drie tot vier jaar het risico op zowel vertebrale als nietvertebrale fracturen kan doen afne men bij vrouwen met osteoporose. Over de ideale duur van de behandeling heerst er evenwel nog controverse. Zeker na het bekend maken van data die langdurige bis fosfonaattherapie in verband brachten met atypische subtrochanterfracturen en osteonecrose van de kaak. Reden genoeg voor de FDA om de doeltreffendheid van bisfosfonaattherapie langer dan vijf jaar opnieuw te eva lueren. Marcea Whitaker en collega's bogen zich over de materie en publiceren hun resultaten in het NEJM. Twee studies FLEX en HORIZON die samen de gegevens bevatten van 2.342 vrouwen, leveren volgens Whitaker de beste basis om klinische aanbevelingen te formuleren. De auteurs besluiten uit hun analyse dat de evidentie over het fractuurrisico na aanhouden van bisfosfonaattherapie langer dan 3-5 jaar beperkt blijft, maar dat data uit ge- randomiseerde, gecontroleerde studies over het algemeen een risicoreductie suggereren voor vertebrale fracturen. Evidentie over een statistisch significante afname van non- vertebrale fracturen bij langetermijntherapie ontbreekt daarentegen. In een commentaar in het NEJM menen Dennis Black en collega's voor de klinische praktijk de volgende conclusies te mogen trekken: het hoogste risico op vertebrale fracturen en lijken het meest baat te hebben bij verder aanhouden van de bis fosfonatenbehandeling. kunnen eveneens baat hebben bij verderzetten van de therapie. en hebben wellicht geen baat bij verderzetten van de therapie. fonaten gelijk zijn, en dat verder onderzoek nodig is om aanbevelingen te formuleren over de followup na afbouw en eventueel heropstarten van deze therapie. Tot slot wijzen de auteurs erop dat de FDA-herevaluatie gebeurde op basis van studies die oorspronkelijk werden gevoerd bij postmenopauzale vrouwen en dat de resultaten van de nieuwe analyse dus ook niet toepasbaar zijn op jon gere vrouwen of op mannen. from here? n engl j med 2012;366:2048-51. black d, bauer d, schwartz a, et al. Continuing bisphosphonate treatment for osteoporosis for whom and for how long? n engl j med 2012;366:2051-3. |