background image
OrthO-rheumatO | VOL 10 | Nr 4 | 2012
51
De onderzoekers includeerden 363 volwassenen met over
gewicht of obesitas (BMI 25-40, leeftijd 18-55 jaar). Tus
sen mei 2008 en februari 2010 werden de deelnemers
gerandomiseerd voor SWBI (n = 165) of STEP (n = 198)
aan twee universiteiten in de VS. Allen kregen een laag
calorisch dieet, voorgeschreven lichaamsactiviteit en allen
woonden groepssessies voor counseling bij, wekelijks tot
maandelijks gedurende 18 maanden. In de SWBI-groep
gebeurde dat volgens een strikt vastgelegd programma. In
de STEP-groep werden de counseling-frequentie, en het
type strategie om de drie maanden herzien in functie van
het bereikte gewichtsverlies.
Analyse van de gegevens na 18 maanden brengt de onder
zoekers tot het besluit dat SBWI resulteerde in een grotere
gemiddelde gewichtsafname dan STEP (-8,1% vs -6,9%).
Daarnaast stelden ze vast dat STEP ook resulteerde in een
klinisch betekenisvolle gewichtsreductie en dat tegen een
lager kostenplaatje dan SBWI ($ 785 vs $ 1.357 per deelne
mer). Beide groepen toonden bovendien een significante
en vergelijkbare verbetering in hartslag bij rust, bloeddruk
en fitheid.
jakicic j, Tate d, lang w, et al. effect of a stepped-care intervention approach on weight loss in
adults. jama 2012;307:2617-26.
bIsfosfonaten: langer dan vIjf jaar?
Over de invloed van langdurige bisfosfonaattherapie (> 3 tot 5 jaar) op het fractuurrisico is er nog weinig eviden-
tie. In het New England Journal of Medicine formuleren Amerikaanse onderzoekers op basis van de voor handen
zijnde data enkele conclusies voor de dagelijkse praktijk.
Osteoporose, een aandoening die ooit werd beschouwd
als een onvermijdelijk gevolg van het ouder worden,
kunnen we in de 21ste eeuw goed diagnosticeren en
behandelen. Grote gerandomiseerde, gecontroleerde
klinische studies hebben aangetoond dat bisfosfonaat
therapie gedurende drie tot vier jaar het risico op zowel
vertebrale als nietvertebrale fracturen kan doen afne
men bij vrouwen met osteoporose. Over de ideale duur
van de behandeling heerst er evenwel nog controverse.
Zeker na het bekend maken van data die langdurige bis
fosfonaattherapie in verband brachten met atypische
subtrochanterfracturen en osteonecrose van de kaak.
Reden genoeg voor de FDA om de doeltreffendheid van
bisfosfonaattherapie langer dan vijf jaar opnieuw te eva
lueren. Marcea Whitaker en collega's bogen zich over
de materie en publiceren hun resultaten in het NEJM.
Twee studies ­ FLEX en HORIZON ­ die samen de
gegevens bevatten van 2.342 vrouwen, leveren volgens
Whitaker de beste basis om klinische aanbevelingen te
formuleren.
De auteurs besluiten uit hun analyse dat de evidentie over
het fractuurrisico na aanhouden van bisfosfonaattherapie
langer dan 3-5 jaar beperkt blijft, maar dat data uit ge-
randomiseerde, gecontroleerde studies over het algemeen
een risicoreductie suggereren voor vertebrale fracturen.
Evidentie over een statistisch significante afname van non-
vertebrale fracturen bij langetermijntherapie ontbreekt
daarentegen.
In een commentaar in het NEJM menen Dennis Black en
collega's voor de klinische praktijk de volgende conclusies
te mogen trekken:
- Personen met een lage botdensiteit ter hoogte van de
femurhals (T-score < -2,5) na 3-5 jaar therapie lopen
het hoogste risico op vertebrale fracturen en lijken het
meest baat te hebben bij verder aanhouden van de bis
fosfonatenbehandeling.
- Personen met een voorgeschiedenis van een vertebrale
fractuur met een ietwat hogere Tscore (maar niet > 2)
kunnen eveneens baat hebben bij verderzetten van de
therapie.
- Personen met een T-score ter hoogte van de femurhals
> 2 hebben een laag risico op vertebrale fracturen
en hebben wellicht geen baat bij verderzetten van de
therapie.
Black en zijn team wijzen er nog op dat niet alle bisfos
fonaten gelijk zijn, en dat verder onderzoek nodig is om
aanbevelingen te formuleren over de followup na afbouw
en eventueel heropstarten van deze therapie.
Tot slot wijzen de auteurs erop dat de FDA-herevaluatie
gebeurde op basis van studies die oorspronkelijk werden
gevoerd bij postmenopauzale vrouwen en dat de resultaten
van de nieuwe analyse dus ook niet toepasbaar zijn op jon
gere vrouwen of op mannen.
whitaker m, guo j, kehoe T, benson g. bisphosophonates for osteoporosis ­ where do we go
from here? n engl j med 2012;366:2048-51.
black d, bauer d, schwartz a, et al. Continuing bisphosphonate treatment for osteoporosis ­
for whom and for how long? n engl j med 2012;366:2051-3.