wrichtsankylose (bijvoorbeeld: knie en enkel) en kan een osteotomie worden uitgevoerd (bijvoorbeeld: valgisatie- osteotomie van het calcaneum bij hielvarus, medialisatie- osteotomie van het tuber calcanei in geval van knikvoet) (15). De belangrijkste indicaties voor peesverlenging zijn geretracteerde spitsvoet (verlenging van de achillespees), knieflexie (verlenging van de kniepezen) en spastische hand (verlenging van de buigpezen van de vingers volgens Scaglietti-Page of distale tenotomie). Door vernietiging van de golgiorganen in de pees kan met peesverlenging ook de spasticiteit worden verminderd. Deze behandelings optie wordt besproken als de spasticiteit in de spieren moei lijk bereikbaar is met neurotonomie (bijvoorbeeld: korte buigspieren van de tenen en oppervlakkige en diepe buig spieren van de vingers). Peesverlenging biedt echter het nadeel dat de spier wordt verzwakt of dat haar functie zelfs volledig wordt opgeheven, wat met name in het geval van propulsieve spieren (bijvoorbeeld: het complex kuitspier- achillespees) een functionele weerslag kan hebben. De ver lenging moet daarom optimaal worden geregeld. worden geholpen met een peestransfer. Het meest voorko mende voorbeeld is ongetwijfeld varusvoet in de oscillatie fase van de stap, te wijten aan de natuurlijk variserende werking van de voorste beenspier die onvoldoende wordt gecompenseerd door de paretische laterale kuitbeenspie ren. De beste transfer in deze indicatie is de hemitranspo sitie van de pees van de voorste beenspier (of van de ach terste beenspier en de strekspier van de grote teen) op het cuboïd of op de pees van de laterale korte kuitspier (16). Aan de bovenste ledematen kunnen transfers van de spastische buigspieren worden uitgevoerd (bijvoorbeeld: de voorste elleboog) op de paretische strekspieren om de houding bij het buigen van de pols te verbeteren. Deze transfers zijn bij spasticiteit echter moeilijker uit te voeren dan bij peri fere verlamming. Enerzijds moet worden nagegaan of de te transfereren spier op het gewenste moment actief is. Voor de onderste ledematen moet eventueel een loopanalyse met emg-studie worden uitgevoerd. Anderzijds heeft een getransfereerde spier de neiging om te verzwakken, iets waar rekening mee moet worden gehouden bij de indica tie. Vóór de transfer ten slotte moet de spasticiteit van de antagonistische spieren (bv: kuitspier voor de transfer van de voorste beenspier) soms worden behandeld. In sommige gevallen kunnen artrodesen uitstekende re sultaten opleveren. Een onevenwichtige voet kan worden uitgelijnd en gestabiliseerd met een drievoudige artrodese (tibiotalair, subtalair, mediotarsaal). Een geïsoleerde ar trodese van het subtalaire gewricht corrigeert een spits en klompmisvorming van de achtervoet definitief. In som mige situaties is artrodese van de pols met resectie van de eerste rij van de handwortel zeer efficiënt. gische behandelingen beschikbaar die elkaar vaak aanvul len. De keuze van de optimale behandeling wordt erg bemoeilijkt door de vele verschillende neurologische aan doeningen die de spasticiteit kunnen veroorzaken, de vele klinische ziektebeelden en klachten en het gebrek aan pre cieze guidelines voor de behandeling van spasticiteit. Om de patiënt het best mogelijke resultaat te garanderen, is daarom een multidisciplinaire behandeling aangewezen waarbij we beschikken over alle diagnostische en thera- peutische middelen. Bij deze behandeling moeten we realistische en realiseerbare doelen nastreven die we sa men met de patiënt bepalen en die het voorwerp uitmaken van een `doelverbintenis' tussen de patiënt en het team. Na de behandeling moet de patiënt dan ook verder worden gevolgd om het resultaat en de tevredenheid van de patiënt te controleren en de ervaring van het team te verrijken. 1. lance j. spasticity: disordered motor control. in: feldman r, young r, koella w, eds. Clinical neurophysiology 2008;38:227-33. 6:s92-s120. 11. review. neurorehabil neural repair 2010;24(7):609-19. j Phys med rehabil 1999;77:510-15. foot: a systematic review. j rehabil med 2011;43:277-82. rehabil 2010;91:1025-30. 1993;14(6):335-8. |