background image
OrthO-rheumatO | VOL 10 | Nr 4 | 2012
61
In theorie zouden we kunnen verwachten dat de markers
voor botresorptie ­ als ze hoog zijn ­ predictief zijn voor
een betere respons van de BMD en het fractuurrisico na
behandeling met middelen die de botresorptie tegengaan,
en vice versa voor verlaagde markers voor botvorming en
botvormingsbevorderende middelen. Volgens verschil
lende spilstudies met geneesmiddelen tegen osteoporose
is dat jammer genoeg niet gemakkelijk aan te tonen, toch
niet als we ons baseren op de markerwaarden voor instel
ling van de behandeling (14). Toch lijkt er een verband te
bestaan met de veranderingen van de BMD (15, 16).
In post hocstudies is voor antiresorptiemiddelen wel aan
getoond dat een afname van de markers met ten minste
30 procent gepaard gaat met een betere respons van het
fractuurrisico (16-20). Deze waarde van 30 procent ligt
dicht bij de waarde van de `kleinste significante verande
ring' bij een individuele patiënt. Die laatste is gebaseerd op
de variatiecoëfficiënt (VC) van de techniek. De formule van
deze statistische waarde is 2.2.VC. De VC van de technie
ken om de remodelleringsparameters te meten, bedraagt
ongeveer 10 procent.
Zoals voor de meeste chronische ziekten is de therapie
trouw bij osteoporose gering. In een recente studie is vast-
gesteld dat ongeveer 50 procent nog onder behandeling
is na 1 jaar, 35 procent na 2 jaar, 25 procent na 3 jaar en
14 procent na 4 jaar (21). Er is een verband tussen een
gebrekkige compliance en de incidentie van fracturen: de
gunstige resultaten van spilstudies worden dus niet in het
dagelijkse leven gereproduceerd. Het gebruik van de mar
kers kan helpen om de compliance te verbeteren, omdat
het de patiënten het biologische effect van hun behande
ling kan laten zien. Dat geldt vooral voor antiresorptiemid
delen, waarvan het remmende effect op de resorptie over
duidelijk is. Dit effect verschijnt ook snel ( 3 maanden) in
een individueel geval. Maar het mag de contacten tussen
een arts en zijn patiënt niet vervangen. Een gesprek met de
patiënt kan de compliance ook verbeteren (22).
De ideale duur van een behandeling, bijvoorbeeld met bis
fosfonaten, is moeilijk te bepalen. Dubbelblinde spil studies
waarin voortreffelijke resultaten werden opgetekend
op het vlak van fractuurremmende effecten duurden
slechts drie tot vijf jaar. In het leven van een osteoporo
tische patiënt brengt een dergelijke duur ons niet erg ver.
We zijn geneigd de behandeling voort te zetten omdat
de levensverwachting van bejaarden elk jaar toeneemt.
Twee studies met alendronaat (23, 24) en één studie met
strontiumranelaat duurden tien jaar (25). Er werd geen
verlies van het antifractuureffect vastgesteld. Maar ge
zien het theoretische risico dat we de botremodellering
te sterk remmen, met als gevolg dat het skelet opnieuw
fragiel wordt, en gezien het feit dat bisfosfonaten lang in
het skelet aanwezig blijven, is het verleidelijk om `thera-
peutisch verlof' te nemen na 3 tot 5 jaar behandeling.
tabel 2: biomarkers voor de botvorming: beschikbare tests, opgelet met preanalytische stalen en factoren.
biomarkers
beschikbare tests
staal
Preanalytische factoren
Potentieel verstorende variabelen
n-terminaal
propeptide van
procollageen type i
(PinP)
eClia
elisa
ria
serum
Vrij stabiele biomarker
geen voedselonthouding
24-uursritme (laag)
leeftijd
geslacht
fracturen
Zwangerschap
C-terminaal
propeptide van
procollageen type i
(PiCP)
elisa
ria
serum
weinig gedocumenteerd
24-uursritme (laag)
leeftijd
geslacht
fracturen
Zwangerschap
botspecifiek alkalisch
fosfatase (bsaP)
Clia
elisa
serum
stalen diepgevroren bewaren tot aan de
analyse om de kwaliteit ervan te vrijwaren
hemolyse vermijden
24-uursritme (laag)
leeftijd
geslacht
fracturen
Zwangerschap
osteocalcine (oC)
Clia
elisa
eClia
serum
urine
stalen diepgevroren bewaren tot aan de
analyse om de kwaliteit ervan te vrijwaren
hemolyse vermijden
Tweede urine van de ochtend
24-uursritme
nierfunctie
leeftijd
geslacht
fracturen
Zwangerschap
indien meting in de urine, moet worden gecorrigeerd
door creatininewaarde
ECLIA, electrochemiluminescent immunoassay; CLIA, chemiluminescent immunoassay; ELISA, enzyme-linked immunosorbent assay; RIA, radioimmunoassay.