background image
OrthO-rheumatO | VOL 10 | Nr 4 | 2012
28
(granulocytecolony stimulating factor), gevolgd door
200mg/kg cyclofosfamide en 7,5mg/kg rbATG (rabbit anti
thymoglobulin
), gevolgd door reïnfusie van CD34posi
tieve stamcellen. In de controlegroep werden 75 patiënten
behandeld met een maandelijkse intraveneuze dosis van
750mg/m2 cyclofosfamide gedurende twaalf maanden.
Het primair eindpunt van de studie was overleving of afwe
zigheid van orgaanfalen.
De eerste resultaten, na twee jaar, tonen meer sterfgeval
len of gevallen met orgaanfalen in de controlegroep (n =
26) dan in de transplantatiegroep (n = 19). Veertig patiën
ten zijn overleden, 16 in de transplantatiegroep en 24 in
de controlegroep. In de eerste 100 dagen viel er wel een
mortaliteit van tien procent op te tekenen als gevolg van de
transplantatiebehandeling, terwijl er geen patiënten over
leden in de controlegroep als gevolg van de behandeling.
Jacob van Laar (Newcastle), die de initiële resultaten
voorstelde, concludeert dat autologe transplantatie van
stamcellen tot minder sterfte aanleiding geeft dan de
controlebehandeling. Verder onderzoek naar selectie van
patiënten en naar optimalere transplantatieregimens zijn
nog nodig.
vroege menopauze voorspelt mIldere
reumatoïde artrItIs
Zweedse onderzoekers stelden vast dat vrouwen met een
vroege menopauze, optredend vóór de leeftijd van 46 jaar,
vaker een mildere vorm van reumatoïde artritis zullen ont
wikkelen dan vrouwen met een menopauze op normale of
latere leeftijd.
De nu bekendgemaakte studie was gebaseerd op gegevens
uit een vragenlijst die was rondgestuurd tussen 1991 en
1996 in het kader van een gezondheidsonderzoek in de ge
meenschap (9). De bevraagde vrouwen waren toen tussen
45 en 73 jaar oud. In die groep ontstonden 134 gevallen van
reumatoïde artritis, na een mediane duur van 5,5 jaar, op
een gemiddelde leeftijd van 63,4 jaar.
Er werd vastgesteld dat vrouwen met reumatoïde artritis
die op de leeftijd van 45 jaar of eerder hun menopauze
doormaakten, zowat de helft minder kans hadden om een
ernstige ziekte te ontwikkelen ten opzichte van de andere
vrouwen (16% versus 35%). Hun kans op een milde of
matige vorm, met negatieve reumafactor, was daaren
tegen groter (58% vs. 20%). Er konden geen significante
ver schillen gevonden worden in de ernst van de ziekte in
functie van de duur van gebruik van orale contraceptiva of
van de duur van het geven van borstvoeding.
Mitra Pikwer (Malmö) concludeert dat hormonale veran
deringen signaalpaden kunnen beïnvloeden die verschil
lend zijn van deze die naar ernstige, progressieve ziekte
leiden.
ongelIjke toegang tot bIologIcals
In europa
In 10 van 46 Europese landen is er nog geen terugbetaling
van biologische geneesmiddelen voor de behandeling van
reumatoïde artritis.
Polina Putrik (Maastricht) stuurde vragenlijsten naar
representatieve reumatologen in 48 landen in Europa, dus
naar bijna alle landen van Europa. De vragen peilden naar
beschikbaarheid en terugbetaling van biologicals voor de
behandeling van reumatoïde artritis. De onderzoekster
kreeg antwoord uit 46 landen (10).
In tien landen (22%) is er nog geen terugbetaling voor
biologicals. In de 36 landen waar biologicals terugbetaald
werden, waren er 27 waarin meer dan vijf verschillende
biologicals beschikbaar waren. Het aantal terugbetaalde
geneesmiddelen vertoonde een matige tot zeer sterke cor
relatie met de economische welvaart en een ongekeerde
correlatie met de gezondheidsstatus van patiënten met
reuma toïde artritis. De gemiddelde prijs voor behandeling
van een patiënt varieerde tussen 9.431 euro in Turkije tot
21.349 euro in Duitsland. Na correctie voor de koopkracht
varieerden die prijzen tussen $14.446 en $61.552. Landen
met een lagere socioeconomische status hebben minder
toegang tot biologicals. Patiënten met reumatoïde artritis
hebben er een slechtere gezondheidstoestand.
In meer dan de helft van de landen (58%) was er geen
minimale ziekteduur vereist alvorens biologische therapie
kon opgestart worden. In de overige landen (42%) was een
ziekteduur van drie tot twaalf maanden noodzakelijk. In iets
minder dan de helft van de landen (47%) dienden eerst twee
synthetische ziektemodificerende middelen uitgeprobeerd
te zijn vooraleer biologicals aan de beurt kunnen komen.
Ten slotte was er in 86 procent van de landen een minimale
ziekteactiviteit vereist om biologicals te kunnen voorschrij
ven. In één op drie landen van deze groep was een DAS28
score van minstens 3,2 noodzakelijk, in iets meer dan de
helft ervan waren striktere criteria van toepassing.
onderlInge vergelIjkIng van bIologIcals
Twee klinische studies, de ADACTA- en AMPLE-studie,
konden op veel aandacht rekenen omdat ze voor het eerst
biologicals onderling vergeleken voor de behandeling van
reumatoïde artritis.
In de AMPLE-studie werd een subcutane vorm van aba
tacept vergeleken met adalimumab, steeds in combinatie
met methotrexaat bij patiënten met reumatoïde artritis die
onvoldoende baat vonden bij alleen methotrexaat (11).
In de ADACTAstudie werd tocilizumab, een inhibitor van de
IL6receptor, vergeleken met de TNFremmer adalimumab,