background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 8
n
2013
86
P N E U M O L O G I E
langere overleving: gemiddeld interval van
23,4 maanden voor de LTO en slechts 2,8
maanden voor de KTO (p = 0,0009).
Discussie
We maakten een retrospectieve analyse
van patiënten met gevorderd NKCLC bij
diagnose. We vergeleken LTO met KTO uit
de dagelijkse praktijk, om na te gaan welke
klinische factoren voorspellend zouden kun-
nen zijn voor langdurige overleving.
Deze cross-sectionele studie van 31 LTO
met gevorderd NKCLC in opvolging in een
welbepaalde periode, bevestigt de klinische
observatie dat LTO inderdaad bestaan. Des-
ondanks bestaan er weinig literatuurgege-
vens over deze specifieke groep.
Een aantal studies over LTO werd in het ver-
leden gepubliceerd. Sommige bestudeerden
gemengde groepen van minder en meer
gevorderde stadia van NKCLC (b.v. 10, 11).
Studies die patiënten met gevorderde stadia
bestudeerden, worden in tabel 1 opgesomd.
Verschillende studies includeerden niet-
Kaukasische patiënten (3-5); twee recen-
tere zijn van Europese oorsprong (6, 7).
Onze studie verschilt van deze literatuur in
diverse aspecten.
Ten eerste werden de `bijzondere' gevor-
derde stadia uitgesloten, zoals oligometa-
statische ziekte met contralaterale longno-
dule of unieke hersen- of bijniermetastase,
waarbij er potentieel radicale behandelings-
opties zijn met betere overleving (9, 12).
Deze patiënten werden wel geïncludeerd
in andere series (3, 5, 7).
Ten tweede kunnen de Zuidoost-Aziatische
studies verschillen van de Europese wegens
de hogere prevalentie van adenocarcinoom
met activerende EGFR-mutatie (13) en
andere etnische factoren die tot hogere me-
diane overleving bij de Zuidoost-Aziatische
patiënten leiden.
Ten derde gebruiken we een verschillende
benadering. In de meeste studies worden
de twee groepen samengesteld gedurende
een vaste observatieperiode, waarna een
longitudinale analyse wordt uitgevoerd. Dit
geeft aanleiding tot een grote groep KTO en
een kleine groep LTO (3-7). Onze LTO-groep
werd samengesteld door cross-sectionele
analyse van een periode van zes maanden in
2009, waarin alle patiënten van onze afde-
ling met initieel gevorderd NKCLC bij diag-
nose (stadium IIIB met maligne pleuritis/
pericarditis of stadium IV) met overleving
langer dan twee jaar werden geïncludeerd.
Het voordeel van deze benadering is dat
alle zeldzame LTO worden opgespoord. Het
nadeel is dat er geen proportie kan berekend
worden van LTO versus KTO. De LTO-groep
werd vergeleken met een KTO-groep ­ die
minder dan twee jaar overleeft ­ van ver-
gelijkbare grootte. De overleving van onze
KTO-groep (mediane overleving 9,7 maan-
den, 24 proccent overleeft 1 jaar) is in lijn
met de Europese literatuur, zoals b.v. met
de grote fase III-studie van Scagliotti et al.,
waar de mediane overleving 9,8, 9,9 en 9,5
maanden was, met drie verschillende pla-
tinumdoublets. Dit geeft aan dat ons staal
van de `dagelijkse standaardpraktijk' een
goede comparator is voor analyse.
Wat betreft klinische voorspellende fac-
toren, is het meest opvallend kenmerk in
onze data dat patiënten die langer dan
twee jaar leven algemeen goede vooruit-
zichten hebben. Hun mediane overleving
is 53 maanden en 47 procent is nog in
leven vijf jaar na diagnose. Dit is het ge-
volg van een indolent evoluerende tumor
bij sommigen (b.v. patiënten met lang-
durige overleving na slechts één lijn che-
motherapie), maar anderen accumuleren
afwisselingen van respons op therapie en
progressie tijdens therapievrije periodes.
Beide effecten gecombineerd resulteerden
in een relatie tussen langdurige overleving
en aantal therapielijnen (p = 0,0023). Over
het algemeen is het effect van initiële the-
rapie voorspellend voor de verdere afloop.
Verschillende behandelingsobservaties zijn
geassocieerd met langdurige overleving:
goede respons op eerstelijnstherapie
(p = 0,0001), een langer therapievrij in-
terval na eerstelijnstherapie (gemiddeld
23,4 maanden; p = 0,0009) en een groter
aantal systemische lijnen (gemiddeld 3,2;
p = 0,0023). Deze gegevens liggen in de
lijn van de bevindingen in de twee andere
Kaukasische studies in tabel 1 (6, 7). Deze
behandelingskenmerken houden verband
met elkaar: als een therapievrij interval
na succesvolle eerstelijnschemotherapie
langer is dan zes maanden, kan het schema
in de toekomst bij recidief herhaald worden
(`gevoelig recidief'), zodat er meer chemo-
therapeutische opties beschikbaar blijven
bij een volgend recidief.
Klinisch voorspellende basisfactoren ­ vóór
enige behandeling ­ blijven een uitdaging.
Afwezigheid van comorbiditeit was het
enige kenmerk dat significant was in onze
studie, zoals in studie van Dujon et al. (6).
Er was een trend voor geslacht, PS en aantal
metastatische lokalisaties. Het is mogelijk
dat het klein aantal patiënten in onze stu-
die verantwoordelijk is voor de afwezigheid
van significantie voor sommige kenmer-
ken. Bovendien sloten we patiënten uit met
oligometastatische ziekte bij wie radicale
behandelingsopties werden genomen met
potentieel curatieve gevolgen. Dit kan een
andere reden zijn waarom een laag aantal
metastatische lokalisaties minder duidelijk
positief naar voren komt in onze studie dan
in andere (3, 11).