![]() gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NKCLC) is slecht. De mediane overleving is ongeveer zes maanden voor onbehandelde patiënten. In een grote gerandomiseerde stu- die waarin vier verschillende, op platinum gebaseerde chemotherapieën worden ver- geleken, is de mediane overleving 8 maan- den, met een overleving na twee jaar van 11 procent (1). In de grootste fase III-studie bij gevorderd NKCLC waarin cisplatine-gem- citabine met cisplatine-pemetrexed wordt vergeleken is de mediane overleving 10,3 maanden, met een overleving na twee jaar van 18,9 procent voor de pemetrexed-arm en 14 procent voor de gemcitabine-arm (2). Ondanks de slechte prognose in het alge- meen is er een kleine groep van patiënten met NKCLC die langer dan twee jaar blijft leven. De definitie van `lange overleving' varieert in de literatuur van meer dan twee tot meer dan vijf jaar (Tabel 1) (3-7). In deze studie onderzochten we welke klini- sche factoren voorspellend zouden kunnen zijn voor langdurige overleving bij patiënten met gevorderd NKCLC. werden gedefinieerd als patiënten met na de datum van pathologische diagnose overleefden. Hun gegevens werden verge- leken met de gegevens van patiënten met gevorderd NKCLC met een beperktere overleving (korter dan twee jaar), die we kortetermijnoverlevers noemden (KTO). in stadium IIIB met maligne pleuritis/peri- carditis en in stadium IV, volgens de TNM 6-stagering (8), die in voege was op het ogenblik van de studie. Patiënten in stadium IV met potentieel radicale behandelings- mogelijkheden (b.v. additionele longnodule, niet geselecteerd, gevorderd niet-kleincellige longcarcinoom (NKCLC) slecht klinische factoren langdurige overleving zouden kunnen voorspellen. Patiënten en methode: patiënten die op lange termijn overleven (LTO, dit is meer dan twee jaar) werden opgezocht in alle klinische contacten gedurende een periode van zes maanden (maart-augustus 2009). Kenmerken van LTO werden vergeleken met deze van patiënten die slechts op korte termijn overleven (KTO, minder dan twee jaar). Basiskenmerken (leeftijd, geslacht, comorbiditeit, gewichtsver- lies, rookstatus, performantiestatus, histologisch subtype, lokalisatie en aantal metastasen) en therapiekenmerken (aantal en type van chemotherapeutische lijnen, respons, duur van therapievrij interval) werden vergeleken. Resultaten: 31 LTO werden geselecteerd (patiënten in stadium IV met potentieel radicale behandelingsopties, b.v. met solitaire hersen- of bijniermetastase, werden uitgesloten) en vergeleken met 34 KTO. In de LTO-groep was de gemiddelde overleving 53 maanden, met 47 procent overleving na 5 jaar. In de KTO-groep was de gemiddelde overleving 9,7 maanden met 24 procent overleving na één jaar. Basiskenmerken hebben weinig predictieve waarde, maar respons op eer- stelijnstherapie (p = 0,0001), duur van het therapievrij interval tussen eerste en tweede lijn (p = 0,009), en het aantal systemische lijnen (p = 0,0023) zijn van belang. Besluit: deze gegevens bevestigen het bestaan van LTO bij gevor- derd NKCLC. Er zijn weinig klinische factoren op het ogenblik van diagnose die helpen om het onderscheid te maken tussen LTO en KTO. Resultaten van eerstelijnstherapie zijn belangrijk, en de vooruitzichten van patiënten die meer dan twee jaar overleven zijn doorgaans goed. |