background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 8
n
2013
74
Astma en zwangerschap:
geen speciale voorzorgs-
maatregelen
Astma verhoogt het risico op pre-eclampsie
(HR = 1,54), vroeggeboorte (HR = 1,41),
een laag geboortegewicht (HR = 1,46),
neonataal overlijden (HR = 1,49) of mis-
vormingen (HR = 1,11) (14). Maar die vast-
stellingen gelden vooral voor vrouwen die
hun behandeling niet correct volgen (15)
en voor vrouwen die exacerbaties en/of
ernstig astma vertonen (16). Het risico op
een vroeggeboorte is vooral gerelateerd aan
een slechte controle van het astma (17).
"Wat de astmabehandelingen betreft",
licht Michael Schatz toe op basis van een
databank van 7.376 zwangerschappen bij
astmapatiënten (18), "kunnen we gerust
zijn, toch voor inhalatiecorticosteroïden en
bèta-2-agonisten met korte werkingsduur.
De gegevens zijn overigens niet talrijk ge-
noeg om dit ook te bevestigen voor bèta-
2-agonisten met lange werkingsduur en
voor antileukotriënen. Maar alles wijst erop
dat ook dat het geval is
." Voor het risico op
aangeboren misvormingen lijkt elk zwaar
risico te kunnen worden uitgesloten in geval
van inname van de geneesmiddelen in de
loop van het eerste trimester (19). Maar
we moeten voorzichtig blijven want de
analyse van de Engelse databank van aan-
geboren afwijkingen wijst dan weer op een
verhoogd risico op slokdarmatresie in geval
van blootstelling aan bronchusverwijders,
op anorectale atresie met corticosteroï-
den en op navelbreuk met de twee (20). In
het Deense register wordt enkel melding
gemaakt van het risico op endocriene of
stofwisselingsstoornissen bij blootstelling
aan corticosteroïden (21).
Deze voorzorgen verhinderen echter niet
dat in de internationale aanbevelingen
wordt geadviseerd om zwangere vrouwen
met astma dezelfde behandeling te geven
als wanneer ze niet zwanger zijn. Wel moe-
ten virale luchtweginfecties absoluut wor-
den bestreden tijdens de zwangerschap. Die
zijn namelijk een belangrijke oorzaak van
exacerbatie van het astma, niet enkel omdat
vrouwen met astma een verminderde anti-
inflammatoire respons hebben (interferon
en interleukine) tegen rinovirussen (22),
maar ook omdat de prevalentie van deze in-
fecties verhoogd is tijdens de zwangerschap
(23). Tot slot hebben vrouwen vaak de nei-
ging om hun astmabehandeling spontaan af
te bouwen als ze zwanger zijn (24), wat het
risico op een slechte controle en exacerbatie
verhoogt. "Uiteindelijk moet een zwangere
vrouw met astma worden beschouwd als een
normale vrouw met astma. Niet meer, niet
minder
", concludeert Schatz.
Over het goede gebruik van
inhalatiecorticosteroïden
"De risico-batenverhouding van inhalatie-
corticosteroïden bij matig persisterend astma
is gelijk, of ze nu worden voorgeschreven in
lage tot matige dosis, continu of intermitte-
rend
", merkt Neil Thompson (Glasgow) op.
De therapietrouw is de belangrijkste factor
om een significante daling van het risico
op exacerbatie te garanderen (25). En die
therapietrouw neemt vaak af als de patiënt
geen onmiddellijk effect van de behande-
ling voelt. Het effect van corticosteroïden is
overigens dosisafhankelijk. Maar er bestaat
ook een plateaufase. Voorbij die fase is het
risico op bijwerkingen verhoogd (zoals os-
teoporose of groeistoornissen bij kinderen)
zonder dat de doeltreffendheid verbetert
(26). Daarom wordt tegenwoordig de voor-
keur gegeven aan formuleringen waarmee
de dosis kan worden verlaagd dankzij een
betere penetratie in de luchtwegen (27).
De voorkeur gaat tegenwoordig ook uit
naar formuleringen waarmee tegelijk een
inhalatiecorticosteroïde en een LABA als
onderhouds- en on-demandbehandeling
kan worden toegediend (28). Deze vaste
combinaties bevorderen de therapietrouw
en maken een betere controle van de symp-
tomen mogelijk. Een continue behande-
ling verhoogt het aantal asymptomatische
dagen (28).
Maar ook andere elementen kunnen de re-
activiteit op corticosteroïden verbeteren:
het aantal receptoren (genetisch bepaald),
de incidentie van luchtweginfecties, de
blootstelling aan allergenen, roken (roken
vermindert de doeltreffendheid van corti-
costeroïden), het inflammatoire fenotype,
het gewicht, de inhalatiesystemen...
Referenties
1.
Saetta M, et al. Am J Respir Crit Care Med
2002;165(10):1404-9.
2.
Fabbri L, et al. Eur Respir J 2008;31(1):204-12.
3.
Vanfleteren L, et al. Am J Respir Crit Care Med
2013;187(7):728-35.
4.
Sin D, et al. Eur Respir J 2006;28(6):1245-57.
5.
Murray C, Lopez A. N Engl J Med 2013;369(5):448-57.
6.
Ahluwalia S, et al. J Gen Intern Med 2012;27(5):513-9.
7.
Ather S, et al. J Am Coll Cardiol 2012;59(11):998-1005.
8.
Agarwal S, et al. Eur J Heart Fail 2012;14(4):414-22.
9.
Campo G, et al. Chest 2013;144(3):750-7.
10.
Zvezdin B, et al. Chest 2009;136(2):376-80.
11.
Gehlbach B, Geppert E. Chest 2004;125(2):669-82.
12.
Padeletti M, Jelic S, LeJemtel TH. Int J Cardiol
2008;125(2):209-15.
13.
Mancini C, et al. J Am Coll Cardiol 2006;47(12):2554-60.
14.
Murphy V, et al. BJOG 2013;120(7):812-22.
15.
Murphy V, et al. BJOG 2011;118(11):1314-23.
16
Namazy J, et al. Eur Respir J 2013;41(5):1082-90.
17.
Blais L, et al. Hum Reprod 2013;28(4):908-15.
18.
Cossette B, et al. Thorax 2013;68(8):724-30.
19.
Vasilakis-Scaramozza C, et al. Pharmacotherapy
2013;33(4):363-8.
20.
Lin S, et al. Pediatrics 2012;129(2):e317-24.
21.
Tegethoff M, et al. Am J Respir Crit Care Med
2012;185(5):557-63.
22.
Vanders R, et al. Respirology 2013;18(5):827-33.
23.
Murphy V, et al. Chest 2013;144(2):420-7.
24.
Zetstra-van der Woude P, et al J Allergy Clin Immunol
2013;131(3):711-7.
25.
Williams L, et al. J Allergy Clin Immunol
2004;114(6):1288-93.
26.
Masoli M, et al. Respirology 2004;9(4):528-34.
27.
Verbanck S, et al. J Allergy Clin Immunol
2006;118(2):340-6.
28.
Papi A, et al. Lancet Respir Med 2013;1(1):23-31.
De therapietrouw is de belangrijkste
factor om een significante daling van het
risico op exacerbatie te garanderen.