![]() reorganisatie op in de primaire motorische cortex van patiënten met een motorische stoornis na een subcorticaal CVA (20). Lu et al. toonden dan weer aan dat de functionele connectiviteit tussen het linkercerebellum en de rechtermotorische cortex aangetast is na een CVA in de rechterhersenstam, daar waar het omgekeerde patroon werd geob- serveerd na een CVA in de linkerhersenstam (21). Door ICA te gebruiken op resting-state fMRI-data verzameld bij CVA-patiënten, konden wij aantonen dat het patroon van veranderingen in de topografie van RSNs afhankelijk is van de locatie van het letsel, maar ook dat de aantasting van de topo- grafie veel verder ging dan het letsel zelf (8;22). De resultaten tonen aan dat schade aan één knooppunt van het netwerk tot anomalieën leidt in andere knooppunten die schijnbaar anatomisch intact zijn. Het is echter niet eenvoudig om de mechanismen te begrijpen die zulke anomalieën drijven. Seed-based connectiviteitsanalyses kun- nen worden uitgevoerd om de mate waarin interacties tussen specifieke gebieden zijn aangetast te kwantificeren, en of deze ver- stoorde interacties specifiek gerelateerd zijn aan de stoornissen van een patiënt. Deze studies wijzen op een interhemisferisch on- evenwicht als de determinerende factor van gedragsveranderingen na een hersenletsel (17;23). Een letsel kan bijvoorbeeld de in- hibitorische invloeden over homologe ge- bieden in de andere hemisfeer verminderen. Een verstoorde functionele interactie tussen linker- en rechtermotorische gebieden lijken zelfs ten grondslag te liggen aan sommige motorische stoornissen (24). Interhemisfe- rische interacties lijken ook een belangrijke rol te spelen bij ruimtelijke aandacht, en verminderde interacties kunnen bijdragen tot hemispatiaal neglect. He et al. onder- zochten veranderingen in het dorsaal en ventraal aandachtsnetwerk bij patiënten CVA. De mate van connectiviteit tussen lin- ker- en rechterpariëtale cortex correleerde met de ernst van hemispatiaal neglect (23). De variabiliteit van de stoornissen tussen patiënten is natuurlijk gerelateerd aan de aard van het voorval, maar ook aan de anatomische locatie en de uitgestrektheid van het letsel. Het is bovendien mogelijk dat verschillende corticale gebieden ver- schillende connectiviteitseigenschappen vertonen, en dat schade aan een bepaald hersengebied inhibitie of disinhibitie op een afstand induceert, afhankelijk van de locatie van het gebied. Om de dynamische effecten van letsels in verschillende hersen- regio's te simuleren, hebben Alstott et al. een computationeel model ontwikkeld dat gebruikmaakt van de structurele connec- ties in de hersenen (25). Ze observeerden van veranderde functionele connectiviteit tussen corticale regio's, vaak in beide he- misferen. De sterkte van deze effecten was afhankelijk van de locatie van het letsel en deels voorspelbaar op basis van de structu- rele connecties van het beschadigde gebied. Volgens dit model induceren letsels in de corticale middellijn en in de laterale parië- tale cortex wijdverspreide veranderingen in functionele connectiviteit, daar waar de ef- fecten van letsels in primaire sensorische of motorische regio's meer gelokaliseerd zijn. Dit model is waardevol om effecten van een gevolgen op gedragsvlak. Het model houdt echter alleen rekening met de onmiddel- lijke effecten van een letsel, en zou moeten worden uitgebreid naar de mechanismen van neurale plasticiteit die leiden tot re- organisatie en functioneel herstel. connectiviteit na een cerebrovasculair accident senschade treden snel op, en zijn waar- schijnlijk afhankelijk van veranderingen in de synaptische gewichten van bestaande connecties, eerder dan van de creatie van nieuwe verbindingen. Na de acute fase volgt geleidelijk aan het herstel op basis van meer complexe neuronale mechanis- men, zoals het rekruteren van functioneel homologe gebieden of het vormen van nieuwe neurale netwerken om te compen- seren voor de functie van de beschadigde hersengebied (26). Dit is consistent met het idee dat neurologisch herstel ook te wijten is aan de heractivatie van functio- neel onderdrukte gebieden op een afstand van, maar verbonden met, de primaire hersenschade (17). Verschillende studies hebben enerzijds aangetoond dat contra- lesionele overactivatie tijdens het herstel negatief geassocieerd is met de functie, terwijl anderzijds de normalisatie van ac- tiviteitspatronen naar niveaus voor het letsel correleert met een betere prognose (17;27). Deze bevindingen ondersteunen de hypothese dat activatie van de con- tralesionele hemisfeer een maladaptief, negatief, modulerend effect kan hebben op de ipsilesionele zijde, en kan leiden tot verminderde functie. Het is mogelijk om rehabilitatieprotocol- len te ontwikkelen die patiënten aanzet- ten om de hoogst mogelijke graad van |