background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 8
n
2013
48
A N G I O - H E M A T O L O G I E
in functionele connectiviteit en verschillen
in gedrag.
Van functionele
connectiviteit naar gedrag
Wanneer proefpersonen gevraagd worden
om stil te liggen in de scanner zullen ze zich
zonder twijfel bezighouden met het uitvoe-
ren van bepaalde mentale `taken' (bv. het
maken van een boodschappenlijst), wat kan
leiden tot variaties in neuronale activiteit
over tijd. Spontane fluctuaties in hersenac-
tiviteit ontstaan echter ook in sensorische
systemen die niet betrokken zijn bij enige
taakgerichte activiteit. Meerdere studies
hebben gesuggereerd dat deze spontane
fluctuaties relevant zijn voor het gedrag.
Zo correleert de intrinsieke hersenactiviteit
van de somatosensorische cortex met de
trial-tot-trialvariabiliteit in taakgedreven
activiteit van dezelfde hersenregio (13).
Correlaties in intrinsieke activiteit kunnen
ook gemoduleerd worden door de taak die
men heeft uitgevoerd voor de rustconditie.
Zo heeft visueel perceptueel leren niet al-
leen effecten op een bepaald deel van de
visuele cortex, maar veroorzaakt het ook
veranderingen in de functionele connec-
tiviteit tussen dit deel van de cortex en
de regio's van het dorsaal aandachts- en
het default modenetwerk (14). Deze ver-
anderingen kunnen bovendien een betere
performantie op de taak voorspellen (15).
Functionele connectiviteit
na een cerebrovasculair
accident
Hersenschade, bijvoorbeeld na een cerebro-
vasculair accident (CVA), leidt tot motori-
sche, sensorische of cognitieve stoornissen
die typisch worden toegeschreven aan het
beschadigde hersendeel. Het principe dat
functies worden gerepresenteerd in spe-
cifieke hersendelen en dat hersenschade
de gelokaliseerde functies aantast, is lange
tijd een ankerpunt geweest in de klinisch
neurologische praktijk. Stoornissen kun-
nen echter ook optreden ten gevolge van
secundaire effecten op een afstand van het
letsel door een functionele aantasting van
structureel intacte hersengebieden, bijvoor-
beeld omwille van disconnectie met het
hersenletsel (16). Analyse van `diaschisis'
met behulp van functionele en structurele
connectiviteitsmethoden kan helpen om
te begrijpen waarom patiënten met een
hersenletsel meerdere stoornissen verto-
nen die niet gemakkelijk kunnen worden
toeschreven aan het letsel zelf (17). Een
subcorticaal letsel, bijvoorbeeld, kan lei-
den tot meerdere deficits in verschillende
functionele domeinen (18). Zelfs een focaal
letsel op een kruispunt van verschillende
witte stofbanen kan meerdere deficits
veroorzaken (19).
Inmiddels hebben verschillende studies
aangetoond dat een focaal letsel fysiolo-
gische abnormaliteiten kan induceren in de
intrinsieke activiteit van structureel intacte
regio's die direct of indirect met het letsel
dorsale aandacht
somatomotorisch
auditief
saliëntie
default
ventrale aandacht
visueel
zelfverwijzend
correlatie
Figuur 2: Netwerken van functioneel verbonden hersengebieden in kaart gebracht met
de seed-based methode. Door het BOLD-signaal te vergelijken tussen een seed regio
(elke rode sfeer) en de rest van de hersenen kan men een hersenkaart van correlaties
opstellen die een netwerk van gebieden weergeeft waarvan de hersenactiviteit gelijkaar-
dig is aan dat van de seed regio. In deze figuur wordt de hersenkaart van 8 RSNs ge-
toond: visueel, somatomotorisch, auditief, default, dorsale aandacht, ventrale aandacht,
saliëntie, en zelfverwijzend. De kleurcode verwijst naar de sterkte van de correlatie.
Regio's die op dezelfde manier door een
taak gemoduleerd worden, vertonen ook
een grotere coherentie in hun intrinsieke
hersenactiviteit. Dit leidde tot de hypo-
these dat de anatomische structuur van
onze hersenen patronen van functionele
connectiviteit kan begrenzen, maar niet
volledig kan verklaren (12).