![]() stadium, histologisch subtype, lokalisatie en aantal metastasen, aantal en type van chemotherapeutische lijnen, gebruik van tyrosinekinase-inhibitoren gericht tegen de receptor van de epidermale groeifactor (EGFR-TKI), gebruik van palliatieve radio- therapie, respons op eerstelijnschemothe- rapie gedefinieerd door de RECIST-criteria, duur van therapievrij interval tussen eerste- en tweedelijnstherapie, en overleving na pathologische diagnose. In deze retrospectieve analyse zijn er geen gestandaardiseerde comorbiditeitschalen beschikbaar. Wanneer patiënten tenminste een van de volgende aandoeningen hadden, werden ze ondergebracht in de categorie met comorbiditeit: COPD (GOLD stadium 2), diabetes mellitus, ischemisch hart- lijden, perifeer vaatlijden, beroerte, actief inflammatoir darmlijden en verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 45ml/min). nese, klinisch onderzoek, bloedonderzoek (met o.a. bloedcellentelling, serumcalcium, leverfunctietesten, en soms CEA), CT thorax en bovenbuik. CT van de hersenen werd uitgevoerd bij neurologische afwijkingen en bij alle patiënten met niet-plaveiselcellige histologie. deling tijdens het studie-interval was als volgt: eerstelijnstherapie gebeurde met op platinum gebaseerd doublet. Bij recidief werd meestal één chemotherapeuticum toegediend bij fitte patiënten (PS 2). Als het therapievrij interval langer dan zes maanden bedroeg, werd soms de eerste- lijnsbehandeling herhaald. Derdelijnsthera- pie met erlotinib werd meestal gegeven bij fitte patiënten met een niet-plaveiselcellige tumor. Bij sommige LTO-patiënten werden extra lijnen therapie toegevoegd (buiten de receptor voor de epidermale groeifactor (EGFR)-mutatie was geen standaard op het ogenblik van het studie-interval. Er werd geen onderhoudsbehandeling toegediend, omdat dit evenmin een standaardbehan- deling was. gemaakt van StatView tussen de twee groepen werd gebruik ge- maakt van de chi t-test. Voor het bekijken van de overleving werd gebruik gemaakt van de kaplan-mei- ermethode. Een verschil werd als statis- tisch significant beschouwd als de p-waarde onder 0,05 was. tificeerd gedurende de opsporingsperiode (1 maart tot 31 augustus 2009). Een wil- lekeurig staal van 34 KTO werd samenge- steld uit de patiënten met gevorderd NKCLC die minstens één chemotherapeutische lijn ontvingen tussen 1 januari 2007 en 31 de- cember 2007. Drie LTO werden uitgesloten voor verdere analyse omdat ze een potenti- eel radicale behandeling konden ondergaan (additionele longnodule, unieke hersen- metastase of unieke bijniermetastase). De LTO-groep heeft een mediane overleving van 53 maanden en een 5-jaarsoverleving van 47 procent. De KTO-groep heeft daar- entegen een mediane overleving van 9,7 maanden en een 2-jaarsoverleving van 3 procent (Figuur 1). de LTO-groep bedraagt één voor 5 pati- enten, twee voor 9 patiënten, drie voor 7 ten. Alle patiënten behalve twee hadden een platinumdoublet als eerstelijnstherapie en bij 16 patiënten werd hetzelfde plati- numdoublet op een later ogenblik in de behandeling herhaald. langer was dan vijf jaar. Twee patiënten stierven 73 en 83 maanden na diagnose. De zes andere patiënten waren nog in leven respectievelijk op 77, 80, 83, 106, 116 en 128 maanden na diagnose. Alle zes waren (ex)-rokers en hadden niet-plaveiselcellige tumorhistologie. Vier patiënten hadden één metastatische lokalisatie, één patiënt had er twee en één patiënt drie. Drie patiënten ontvingen slechts één chemotherapeuti- sche lijn (platinumdoublet). De andere patiënten ontvingen verschillende lijnen therapie, waaronder platinumdoublet, ver- schillende malen monochemotherapie en erlotinib bij slechts twee patiënten. de KTO en 58,2 jaar voor de LTO. Er was geen verschil in gewichtsverlies, rookgedrag, stadium of histologie tussen beide groepen (Tabel 2). Er was een trend voor vrouwelijk geslacht, betere PS en minder metastati- sche lokalisaties in de LTO-groep. In de LTO-groep was er minder comorbiditeit. kenmerken therapie was significant verschillend tus- sen de twee groepen, met meer partiële respons in de LTO (p = 0,001) (Tabel 3). De overleving op lange termijn was ook significant geassocieerd met een hoger aantal systemische lijnen (p = 0,0023). Het therapievrij interval tussen eerste- en tweedelijnstherapie was geassocieerd met |