background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 8
n
2013
63
het snoepen beleeft. Rijden met weerstand
betekent ook praten over de voldoening die
hij zou hebben als hij `s avonds niet meer
zou snoepen, en over het persoonlijke ple-
zier dat hij zou beleven als hij zijn doel zou
blijven nastreven.
Tijdens de opvolging, onderhandelen we
vaak over de doelstellingen die de adoles-
cent wil bereiken. Die doelstellingen moeten
we bepalen in overleg tussen de patiënt, zijn
ouders en de arts. We mogen de adolescent
geen doelen opleggen, maar hem helpen
om zelf te bepalen wat hij wil bereiken. De
doelstelling moet aangepast zijn aan zijn
situatie, en ook haalbaar zijn: hoe minder
ambitieus de doelstelling, hoe makkelij-
ker ze te bereiken is. Het bereiken van een
doelstelling, zal het persoonlijke gevoel van
efficiëntie van de adolescent versterken.
De doelstelling moet niet noodzakelijk in
cijfers worden uitgedrukt (`s morgens ont-
bijten', `niet meer elke dag frisdrank drin-
ken', `mijn gewicht stabiel houden', `gaan
zwemmen'...), maar wel worden verbonden
aan een deadline (`tegen de volgende con-
sultatie', `in de zomer'...).
Conclusie
Volwassenen bekijken de eetgewoonten
van adolescenten op dezelfde manier als
de adolescentie in het algemeen: hun ge-
voel houdt het midden tussen afkeuring en
fascinatie, tussen de wil om te controleren
en nostalgie. In plaats van te hopen dat de
adolescent zich ideale eetgewoonten zal
aanmeten, wat op elke leeftijd overigens
een illusie is, moeten we hem helpen om
met zijn eigen middelen gezonder te gaan
leven. Dankzij een goede kennis van de be-
hoeften in deze periode, kunnen we bepalen
welke eetgewoonten voor een bepaalde
adolescent het beste zijn. We moeten de
adolescent bejegenen zonder zelfingeno-
menheid maar met empathie. Alleen dan
kunnen we hem opvolgen in de tijd, en zal
hij ons vaak nog verbazen met zijn natuur-
lijke vermogen om iets te veranderen. Zoals
D. H. Winnicott ooit schreef: de adolescentie
is in de eerste plaats een `levenservaring
en een existentiële kwestie' die maar één
remedie heeft: `de tijd die ervoor zorgt dat
het probleem gewoon weer overwaait'.
Referenties
1.
Alvin P. Relation de soins en médecine généraliste avec
l'adolescent, in Médecine de l'adolescent (2
e
éd.). Alvin P,
Marcelli D, ed. 2005, Masson: Paris.
2.
Alvin P. De l'enfant malade à la médecine de l'adolescent.
Arch Pediatr 2006;13 Spec No 1:29-32.
3.
Rollnick S, Miller WR. What is Motivational Inter-
viewing? Behavioural and Cognitive Psychotherapy
1995;23(04):325-34.
4.
Alvin P. Puberté normale et pathologique : aspects
médicaux et psychologiques. EMC (Elservier SAS, Paris)
Gynécologie 2006(802-A-01).
5.
Alvin P. Puberté, poids, taille... Quels conseils nutrition-
nels donner aux adolescents? J pediatr puériculture
2000;13:89-94.
6.
Alvin P. Nutrition, balance énergétique et supplémentati-
ons, in Médecine de l'adolescent (2
e
éd.). Alvin P, Marcelli
D, ed. 2005, Masson: Paris.
7.
Rouget S. Prévenir l'ostéopénie dans l'anorexie mentale
précoce? Médecine & enfance 2012;32(3):115-8.
8.
Etude individuelle nationale des consommations alimen-
taires 2 (INCA 2) 2006-2007. 2009, Agence Française de
sécurité sanitaire des aliments. Paris.
9.
Lecerf J-M, Cayzeele A, Bal S. Petit déjeuner, est-ce utile?
Cahiers de nutrition et de diététique 2011;46(1):30-9.
10.
Pardo V, Diaso N, Huberet A. Alimentations adolescentes
en France aujourd'hui. in AlimaAdos, colloque organisé
par l'OCHA. 2009, Paris.
11.
Lécallier D, Michaud P. L'entretien motivationnel. Une
évolution radicale de la relation thérapeutique. Alcool et
addictologie 2004;26(2):129-34.
12.
Durrer-Schutz D, Schutz Y. Comment aborder l'éducation
thérapeutique d'un patient obèse? La motivation du
patient... et du médecin: une des clefs du succès théra-
peutique? Obes 2009;3:23-7.
13.
Brehm JW, Brehm SS. Psychological reactance: A theory
of freedom and control. 1981. Academic Press: San Diego.
I N H E T K O R T
Diabetes: Prijs Oskar Minkowski 2013 voor dr. Miriam Cnop (Erasmus Ziekenhuis, ULB)
Dr. Miriam Cnop, adjunct diensthoofd (endocrinologie,
Erasmus Ziekenhuis), krijgt de Prijs Oskar Minkowski
2013 uitgereikt door de EASD (European Association
for the Study of Diabetes)
. Deze prijs is de belangrijkste
Europese onderscheiding voor onderzoek in het domein
van diabetes. De onderzoeker die de prijs ontvangt, moet
jonger dan 45 jaar zijn. Miriam Cnop is de eerste Belgische
vrouw die deze prijs krijgt. Samen met haar collega's van
het Laboratorium voor Experimentele Geneeskunde van de ULB bestudeerde
ze de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor het slecht functioneren en
de apoptose van de bètacellen die worden waargenomen bij diabetes type 2
en bij de monogene vormen van diabetes. Ze identificeerden stress van het
endoplasmatisch recticulum als een moleculair mechanisme dat bijdraagt tot
de apoptose van cellen, veroorzaakt door vrije vetzuren. Door de stress van
het endoplasmatisch recticulum en het mitochondriale spoor van de apoptose
door kleine moleculen te moduleren en via interferentiestrategieën van ARN,
kon het team bijdragen tot het verduidelijken van de signalisatiewegen die bij
apoptose van de bètacellen betrokken zijn. Dit maakt het mogelijk om nieuwe
therapeutische manieren om deze cellen te beschermen.
Tijdens de prijsuitreiking op het jaarlijkse EASD, gaf dr. Cnop de plenaire
openingstoespraak met als titel "The heart of the matter: beta cells in diabetes".
HL00057