![]() aanwezigheid van vrienden, gezelligheid, lekker eten en drinken, interes- sante gesprekken, een sfeer waarin hij even vergeet dat hij ziek is... als met de sigaret. De sigaret maakt deel uit van een geheel maar is niet de voornaamste bron van plezier. Roken is bijzaak. Veel patiënten hebben onterecht de neiging om het goede gevoel dat ze hebben tijdens dit soort kostbare momenten volledig toe te schrijven aan de sigaret. Hen helpen om zich daar bewust van te worden, is een doorslaggevende fase. Het percentage patiënten bij wie een poging om te stoppen met roken niet gerechtvaardigd is, is eigenlijk heel klein... hebben besloten om te stoppen met roken, te helpen? wenningssymptomen en psychologische ondersteuning. Ontwennings- symptomen zijn erg invaliderend, zeker bij iemand die lijdt aan een ernstige aandoening. Mogelijke symptomen zijn stress, prikkelbaarheid, concentratieproblemen, depressieve symptomen, slaapstoornissen... De ontwenningsverschijnselen kunnen worden opgevangen met drie farma- cologische hulpmiddelen: nicotinesubstitutie, bupropion en varenicline. gom, inhalator, tabletten... Meestal moeten ze worden gecombineerd. Pleisters zorgen voor een basisdekking; met de orale vormen kan een plotse drang naar nicotine worden opgevangen. Het is dus belangrijk dat de rookbehoeften van de patiënt nauwkeurig worden bepaald. Je moet zijn gewoonten kennen, weten welke momenten voor hem kritiek zijn. De mate van substitutie kan zeer nauwkeurig worden geëvalueerd. Via een meting van de cotinine, de voornaamste metaboliet van nicotine, in de urine kan de hoeveelheid nicotine die de roker inhaleert worden bepaald en de substitutiedosis worden berekend. Optimale substitutie is een belangrijk aspect omdat het bepalend is voor de therapeutische werkzaamheid: het is bijvoorbeeld een illusie te denken dat je resultaat kunt boeken als je een laaggedoseerde pleister voorschrijft aan een ver- stokte roker. De eventuele bijwerkingen van nicotinesubstitutie blijven meestal beperkt tot lokale irritatie. In het geval van pleisters uit dit zich in huidintolerantie, die wordt gekenmerkt door jeuk en roodheid. Voor de orale vormen zijn het eerder faryngeale of laryngeale irritatie, de hik of epigastralgie. Deze bijwerkingen houden voornamelijk verband met een verkeerd gebruik, zoals te stevig kauwen op de nicotinekauwgom... Meestal zijn ze van voorbijgaande aard en gemakkelijk onder controle te krijgen. In elk geval toont dit aan hoe belangrijk het is dat de patiënt aangepaste, duidelijke instructies over de behandeling krijgt. ningscentrum van de hersenen stimuleert het de vrijzetting van neuro- mediatoren, voornamelijk dopamine, een stof die een rol speelt in de stemming. Bij gebrek aan nicotine treedt er geen influx van dopamine op en verschijnen ontwenningssymptomen. Bupropion gaat deze sympto- men tegen door de recapture van dopamine te verhinderen. plaats in van nicotine op deze receptoren het effect ervan kan dus wor- den beschouwd als antagonistisch en misleidt de beloningszone van de hersenen: die zijn ervan overtuigd dat ze voldoende nicotine hebben en aanvaarden om normaal te werken. De werkzaamheid van bupropion, een antidepressivum, en van vareni- cline zijn aangetoond in grootschalige studies. Maar deze geneesmid- delen vereisen follow-up omdat ze een risico op bijwerkingen inhouden. antidepressiva wordt de prevalentie van stuipen geschat op 1/1.000. Varenicline kan in de eerste maanden van de behandeling meestal lichte en voorbijgaande misselijkheid veroorzaken. Het is wel opletten voor eventuele stemmingsschommelingen, die in sommige gevallen een reden vormen om de behandeling te staken. keuze van de behandeling? varieert van expertpanel tot expertpanel. Sommigen beschouwen het middel eveneens als een mogelijke eerstelijnsbehandeling. De keuze van de behandeling wordt meestal gestuurd door de contra- indicaties. Bupropion wordt bijvoorbeeld gemetaboliseerd door cyto- chroom CYP2B6, dat ook een rol speelt in het metabolisme van bepaalde chemotherapeutische middelen. Het inhibeert overigens cytochroom CYP2D6, dat eveneens een rol speelt in het metabolisme van verschil- lende geneesmiddelen. Het is tegenaangewezen bij patiënten met een verlaagde epileptogene drempel. Omdat varenicline niet wordt gemeta- boliseerd, bestaat er geen risico op geneesmiddeleninteracties. Het moet wel voorzichtig worden gebruikt bij patiënten met antecedenten van de- pressie. Tot slot kunnen ook het profiel van de roker en zijn voorkeuren de keuze beïnvloeden. behandelingen? rookstop ten opzichte van placebo. Zuiver statistisch gezien, is de slaag- kans drie keer hoger voor varenicline dan voor placebo maar deze ge- gevens moet worden gerelativeerd in het kader van een specifieke en gepersonaliseerde behandeling. dus worden gededramatiseerd. psychologische ondersteuning. Er bestaan verschillende manieren om de behandeling te optimaliseren: ondersteuningsprogramma's, telefoonlij- nen, brochures, ontspanningstechnieken... Al deze instrumenten reiken verschillende vormen van plezier aan die de sigaret kunnen compen- seren, en helpen om beter om te gaan met de stress van een rookstop. De empathie die vereist is om te stoppen met roken, is vaak heilzaam in een globaler oncologisch kader. Een patiënt die erin slaagt om te stoppen met roken, is vaak beter gewapend zowel lichamelijk als psychologisch om de kanker het hoofd te bieden. En dan zijn er nog de situaties waarin de kanker ongunstig evolueert en de patiënt in de palliatieve fase terechtkomt. In dat geval moet de beslis- sing om al dan niet te roken worden overgelaten aan de patiënt. Blijven vechten tegen de sigaret terwijl het levenseinde nadert, lijkt me eerder therapeutische hardnekkigheid. |