background image
46 |
Medi-Sfeer 378
|
8 september 2011
dossIer onco
zal hij dan beseffen dat zijn pleziertje net zo veel verband houdt met de
aanwezigheid van vrienden, gezelligheid, lekker eten en drinken, interes-
sante gesprekken, een sfeer waarin hij even vergeet dat hij ziek is... als
met de sigaret. De sigaret maakt deel uit van een geheel maar is niet de
voornaamste bron van plezier. Roken is bijzaak. Veel patiënten hebben
onterecht de neiging om het goede gevoel dat ze hebben tijdens dit soort
kostbare momenten volledig toe te schrijven aan de sigaret. Hen helpen
om zich daar bewust van te worden, is een doorslaggevende fase. Het
percentage patiënten bij wie een poging om te stoppen met roken niet
gerechtvaardigd is, is eigenlijk heel klein...
Over welke hulpmiddelen beschikken we om patiënten die
hebben besloten om te stoppen met roken, te helpen?
De aanpak bestaat uit twee luiken: behandeling van lichamelijke ont-
wenningssymptomen en psychologische ondersteuning. Ontwennings-
symptomen zijn erg invaliderend, zeker bij iemand die lijdt aan een
ernstige aandoening. Mogelijke symptomen zijn stress, prikkelbaarheid,
concentratieproblemen, depressieve symptomen, slaapstoornissen... De
ontwenningsverschijnselen kunnen worden opgevangen met drie farma-
cologische hulpmiddelen: nicotinesubstitutie, bupropion en varenicline.
Laten we beginnen met nicotinesubstitutie...
Er bestaan verschillende vormen van nicotinesubstitutie: pleisters, kauw-
gom, inhalator, tabletten... Meestal moeten ze worden gecombineerd.
Pleisters zorgen voor een basisdekking; met de orale vormen kan een
plotse drang naar nicotine worden opgevangen. Het is dus belangrijk dat
de rookbehoeften van de patiënt nauwkeurig worden bepaald. Je moet
zijn gewoonten kennen, weten welke momenten voor hem kritiek zijn.
De mate van substitutie kan zeer nauwkeurig worden geëvalueerd. Via
een meting van de cotinine, de voornaamste metaboliet van nicotine,
in de urine kan de hoeveelheid nicotine die de roker inhaleert worden
bepaald en de substitutiedosis worden berekend. Optimale substitutie
is een belangrijk aspect omdat het bepalend is voor de therapeutische
werkzaamheid: het is bijvoorbeeld een illusie te denken dat je resultaat
kunt boeken als je een laaggedoseerde pleister voorschrijft aan een ver-
stokte roker. De eventuele bijwerkingen van nicotinesubstitutie blijven
meestal beperkt tot lokale irritatie. In het geval van pleisters uit dit zich
in huidintolerantie, die wordt gekenmerkt door jeuk en roodheid. Voor
de orale vormen zijn het eerder faryngeale of laryngeale irritatie, de hik
of epigastralgie. Deze bijwerkingen houden voornamelijk verband met
een verkeerd gebruik, zoals te stevig kauwen op de nicotinekauwgom...
Meestal zijn ze van voorbijgaande aard en gemakkelijk onder controle
te krijgen. In elk geval toont dit aan hoe belangrijk het is dat de patiënt
aangepaste, duidelijke instructies over de behandeling krijgt.
Hoe verklaart u het effect van bupropion?
Zodra nicotine is vastgehecht aan de nicotinereceptoren in het belo-
ningscentrum van de hersenen stimuleert het de vrijzetting van neuro-
mediatoren, voornamelijk dopamine, een stof die een rol speelt in de
stemming. Bij gebrek aan nicotine treedt er geen influx van dopamine op
en verschijnen ontwenningssymptomen. Bupropion gaat deze sympto-
men tegen door de recapture van dopamine te verhinderen.
En dan is er nog varenicline...
Varenicline is een alfa-4 bèta-2-nicotinereceptoragonist. Het neemt de
plaats in van nicotine op deze receptoren ­ het effect ervan kan dus wor-
den beschouwd als antagonistisch ­ en misleidt de beloningszone van de
hersenen: die zijn ervan overtuigd dat ze voldoende nicotine hebben en
aanvaarden om normaal te werken.
De werkzaamheid van bupropion, een antidepressivum, en van vareni-
cline zijn aangetoond in grootschalige studies. Maar deze geneesmid-
delen vereisen follow-up omdat ze een risico op bijwerkingen inhouden.
Bupropion kan slapeloosheid in de hand werken. En zoals bij andere
antidepressiva wordt de prevalentie van stuipen geschat op 1/1.000.
Varenicline kan in de eerste maanden van de behandeling meestal
lichte en voorbijgaande misselijkheid veroorzaken. Het is wel opletten
voor eventuele stemmingsschommelingen, die in sommige gevallen een
reden vormen om de behandeling te staken.
Met welke criteria moet rekening worden gehouden bij de
keuze van de behandeling?
In de internationale aanbevelingen worden nicotinesubstitutie en
varenicline vermeld als eerstelijnsbehandeling. De plaats van bupropion
varieert van expertpanel tot expertpanel. Sommigen beschouwen het
middel eveneens als een mogelijke eerstelijnsbehandeling.
De keuze van de behandeling wordt meestal gestuurd door de contra-
indicaties. Bupropion wordt bijvoorbeeld gemetaboliseerd door cyto-
chroom CYP2B6, dat ook een rol speelt in het metabolisme van bepaalde
chemotherapeutische middelen. Het inhibeert overigens cytochroom
CYP2D6, dat eveneens een rol speelt in het metabolisme van verschil-
lende geneesmiddelen. Het is tegenaangewezen bij patiënten met een
verlaagde epileptogene drempel. Omdat varenicline niet wordt gemeta-
boliseerd, bestaat er geen risico op geneesmiddeleninteracties. Het moet
wel voorzichtig worden gebruikt bij patiënten met antecedenten van de-
pressie. Tot slot kunnen ook het profiel van de roker en zijn voorkeuren
de keuze beïnvloeden.
Bestaat er een verschil in werkzaamheid tussen de
behandelingen?
De behandeling, ongeacht welke, verdubbelt de kans op een geslaagde
rookstop ten opzichte van placebo. Zuiver statistisch gezien, is de slaag-
kans drie keer hoger voor varenicline dan voor placebo maar deze ge-
gevens moet worden gerelativeerd in het kader van een specifieke en
gepersonaliseerde behandeling.
Gaat u anders om met een kankerpatiënt die hervalt?
Neen. Hervallen maakt deel uit van het therapeutische proces en moet
dus worden gededramatiseerd.
Conclusie?
Farmacologische behandeling is heel belangrijk maar dat geldt ook voor
psychologische ondersteuning. Er bestaan verschillende manieren om de
behandeling te optimaliseren: ondersteuningsprogramma's, telefoonlij-
nen, brochures, ontspanningstechnieken... Al deze instrumenten reiken
verschillende vormen van plezier aan die de sigaret kunnen compen-
seren, en helpen om beter om te gaan met de stress van een rookstop.
De empathie die vereist is om te stoppen met roken, is vaak heilzaam in
een globaler oncologisch kader. Een patiënt die erin slaagt om te stoppen
met roken, is vaak beter gewapend ­ zowel lichamelijk als psychologisch
­ om de kanker het hoofd te bieden.
En dan zijn er nog de situaties waarin de kanker ongunstig evolueert en
de patiënt in de palliatieve fase terechtkomt. In dat geval moet de beslis-
sing om al dan niet te roken worden overgelaten aan de patiënt. Blijven
vechten tegen de sigaret terwijl het levenseinde nadert, lijkt me eerder
therapeutische hardnekkigheid.
De ontwenningsverschijnselen kunnen worden
opgevangen met drie farmacologische
hulpmiddelen: nicotinesubstitutie, bupropion en
varenicline.