![]() treffend als niet-gefractioneerde heparines en gaan gepaard met een lager risico op bloedingen (8). Ook fondaparinux is nuttig in deze situatie (9). Jammer genoeg beschikken we over zeer weinig gegevens over de populatie van kankerpatiënten (10). termijn. In de grootste hiervan, de CLOT-studie, werd een schema met de LMWH dalteparine gedurende 5 tot 7 dagen, gevolgd door een vitamine K-antagonist gedurende zes maanden vergeleken met enkel dalteparine gedurende zes maanden (11). Aan de studie namen kankerpatiënten deel met een proximale diepe veneuze trombose, een longembolie of beide. In de loop van de zes studiemaanden vertoonden 27/336 patiënten uit de dalteparine-groep een recidief, tegenover 53/336 in de groep die werd behandeld met orale anticoagulatie (hazard ratio: 0,48; p = 0,002), goed voor een risicoreductie met 52%. De kans op recidief van een trombo- embolische event bedroeg 17% in de groep onder orale anticoagulatie en 9% in de dalteparine-groep. Er werd geen enkel verschil tussen de groepen vastgesteld op het vlak van het aantal bloedingen en mortaliteit. op het vlak van behandelingsduur, dosis en type LMWH. Uit deze stu- dies kwam naar voren dat LMWH duidelijk superieur zijn aan vitamine K-antagonisten. Monotherapie met LMWH in de behandeling van veneuze trombo-embolische ziekte is dan ook opgenomen in de internationale aanbevelingen (12, 13). 1. 11. LeeAY,etal.NEnglJMed2003;349:146-53. 12. KearonC,etal.Chest2008;133:454S-545S. 13. SchulmanS,etal.NEnglJMed2009;361:2342-52. 14. SchulmanH,etal.NEnglJmed2009;361:2342-52. kankerpatiënten. In de eerste plaats moet bij elke veneuze, oppervlakkige of diepe trombose rekening worden gehouden met kanker, zeker wanneer de trombose idiopathisch lijkt en optreedt in afwezigheid van bevorderende factoren. Het risico op een veneuze trombo-embolische ziekte (VTEZ) bij kanker wordt geschat op ongeveer 20%. Dit risico is echter zeer variabel en wordt beïnvloed door meerdere factoren: type kanker, locatie van de tumor, uitzaaiing, leeftijd, zwaarlijvigheid, comorbiditeiten, behandeling (chemotherapie, hormonale behandeling, anti-angiogene middelen, groeifactoren, chirurgie). gebleken dat een verhoogde plaatjes- of leukocytentelling gepaard gaat met een verhoogd risico op VTE. Hetzelfde geldt voor een verhoging van een adhesiemolecule (oplosbaar P-selectine), die betrokken is bij de vorming van klonters, en voor een bij artsen beter bekende parameter, een verhoging van de D-dimeren. Een verhoogde D-dimeerconcentratie wordt bij kankerpatiënten vaak vastgesteld en getuigt op een aspecifi eke manier van een activering van de coagulatie (die overigens in heel wat situaties wordt waargenomen: ontsteking, trauma, veneuze insuffi ciëntie, ouderdom, kanker...). Sommige studies wijzen echter uit dat een verhoogde D-dimeerwaarde, geïntegreerd in de berekening van een predictiescore, kan helpen bij de risicostratifi catie van VTE bij kankerpatiënten. Een verhoogde D-dimeerconcentratie en de berekening van een risicoscore zouden zo moeten bijdragen tot een betere identifi catie van kankerpatiënten die in aanmerking Wanneer bij een kankerpatiënt een trombo-embolische ziekte wordt vermoed, moeten beeldvormingstechnieken worden ingezet. Het is namelijk absoluut noodzakelijk om de diagnose veneuze trombose en/of longembolie te bevestigen/ontkrachten voordat een langdurige curatieve behandeling wordt opgestart. en vervolgens antivitamine K worden vermeden bij patiënten met een actieve kanker; de voordelen van LMWH binnen deze populatie zijn afdoende aangetoond. De vraag blijft vooral welke dosis moet worden toegediend na de acute fase, die is behandeld met een therapeutische dosis. Het is waarschijnlijk dat een halve therapeutische dosis volstaat voor een doeltreffende preventie op lange termijn. Maar we moeten toegeven dat dit slechts de mening van een specialist is. De antistollingsbehandeling moet worden voortgezet zolang de kanker in de actieve fase zit. Wel moeten we altijd rekening houden met het feit dat het gebruik van een LMWH een risico op stapeling inhoudt als de nierfunctie van de patiënt verstoord is, en een risico op bloedingen in geval van concomitante hemostasestoornissen (trombopenie, leverinsuffi ciëntie...). Het nut van factor IIa- of factor Xa-remmers bij kankerpatiënten is moeilijk te defi niëren omdat ze in lopende studies ondervertegenwoordigd zijn. De vooruitgang die is geboekt dankzij nieuwe behandelingen tegen kanker die overigens een prijs hebben bevestigt hoe belangrijk het is om aandacht te besteden aan het verhoogde risico op kankergerelateerde veneuze trombo-embolische ziekte. Het zou immers jammer zijn dat een ernstig trombotisch event, dat kan worden vermeden met aangepaste preventiemaatregelen, de winst op het vlak van overleving dankzij de gerichte behandelingen waarover oncologen tegenwoordig beschikken, zou tenietdoen. |