![]() heeft men wellicht al zeer vroeg ontdekt dat een hormoonbehandeling mogelijk was. Sir Georges Beatson (1848-1933) ontdekte in 1896 de hormoonafhankelijkheid van bepaalde kankers. Hij toonde drie gevallen aan van inoperabele borstkankers die behandeld konden worden met een bilaterale ovariëctomie. Dit succes maakte van deze behandeling de Gold standard voor vele jaren. Dankzij de ontwikkeling van de kennis in endocrinologie en farmacologie werden doeltreffende anti-oestrogenen ontwikkeld. In 1962 identificeert Elwood Jensen één van de oestradiol- receptoren op ovarieel en vaginaal weefsel van ratten. strijden: ofwel de productie van oestrogenen doen afnemen, ofwel hun werking op de receptoren veranderen. We kunnen de behandelingen dus indelen in twee categorieën: de `suppressoren' en de `modulatoren'. Men weet dat de hormoonsynthese bij vrouwen afhankelijk is van de leef- tijd dus moet de behandeling in functie hiervan aangepast worden. Bij premenopauzale vrouwen worden de oestrogenen aangemaakt door de eierstokken. Dan kan men ingrijpen door chirurgie, bestraling of toedie- ning van LH-RH-analogen. Deze behandeling is gericht op het stoppen van de FSH- en LH-secretie door de hypofyse en dus van de oestrogenen afkomstig uit de eierstokken. molecule tamoxifeen, worden veel gebruikt. Ze binden zich aan de cy- tosolische receptoren van de tumorcellen en verhinderen dat 17 béta- estradiol zich kan hechten. Zo wordt de receptor geblokkeerd en vindt de kern. Tamoxifeen blokkeert de kankercellen in G1, wat leidt tot de apoptose van deze cellen. Op andere weefsels zoals de botten of het en- dometrium werkt het echter als een agonist. Daardoor wordt het botver- lies beperkt maar verhoogt de kans op baarmoederkanker. Sinds enkele jaren werd een andere SERM ontwikkeld. Maar in tegenstelling tot de VS is het in Europa niet geïndiceerd voor borstkanker. Raloxifeen heeft een anti-oestrogene werking op het borstweefsel, maar eerder een neutrale werking op endometriaal niveau en biedt bescherming tegen botverlies. "Er worden nog vele andere SERMs onderzocht. Hun belangrijkste bij- werkingen zijn een verhoogd risico op diepe veneuze trombose, embolie en flebitis. Over het algemeen kan men stellen dat ze de klachten van de menopauze versterken: misselijkheid, oedeem, opvliegers, nachte- lijke krampen in de benen, vaginale bloedingen of overmatige vaginale secretie bij oudere vrouwen", aldus prof. Patrick Neven. trogenen aangemaakt in andere weefsels dan de eierstokken toe. Het gaat om de spieren, de lever en het vetweefsel. In de postmenopauze is de belangrijkste bron van oestrogenen de omzetting van androsteen- dion, dat uitgescheiden wordt door de bijnieren. Deze conversie komt tot stand onder invloed van het enzym aromatase. Het is eigenlijk een enzymencomplex van cytochroom P-450 en NADPH-cytochroom P-450 reductase. De verschillende borstweefsels (epithelium, vet...) bevatten eveneens aromatase. Het is dus mogelijk dat er een in situ-omzetting in oestrogenen gebeurt wat kan bijdragen tot tumerogenese tijdens de postmenopauze. Aromataseremmers zijn dus zeer nuttig op dit ogenblik; momenteel beschikt men niet over betrouwbare gegevens die het belang van deze geneesmiddelen in de premenopauze aantonen, daarom is deze klasse van geneesmiddelen niet geïndiceerd. Er bestaan twee soorten anti-aromatasen: de steroïdale en de niet-steroïdale. "Steroïdale aroma- taseremmers hechten zich op onomkeerbare wijze op de transformatie van androgenen in oestrogenen zoals exemestaan. De anti-aromatasen type II of niet-steroïdale aromataseremmers vormen een tijdelijk rever- sibel complex met het enzymencomplex: dit is het geval bij anastrozol en letrozol. Al deze geneesmiddelen leiden tot een verminderd libido en vaginale droogte. Over het algemeen worden de klachten van de meno- pauze versterkt. Men stelt ook meer fracturen en gewrichtspijnen vast met deze producten. En anti-oestrogenen hebben mogelijks ook een schadelijk effect op de neurocognitieve functies en de slaapkwaliteit." anderzijds wordt de keuze tussen de verschillende therapieën steeds moeilijker. Bovendien blijven er nog steeds heel wat onopgeloste vragen. Om hierover meer te weten te komen hadden wij een gesprek met Professor Patrick Neven (Multidisciplinair Borstcentrum, UZ Gasthuisberg, KUL)... |