background image
24 |
Medi-Sfeer 378
|
8 september 2011
dossIer onco
bestaan tussen GATA-1 en GATA-2 (10, 11). TNF-a zou GATA-2 kunnen
stimuleren en zo de erytroïde differentiatie bij kankercellen verminde-
ren (9). De binding van TNF-a aan zijn ligand, TNF-R1, remt GATA-1 en
onderdrukt de expressie van genen die specifiek zijn voor de erytroïde
differentiatie, zoals globinegenen of epo-receptoren (EPO-R's). TNF-a
vermindert de door epo gemedieerde hemoglobinisering van erytroïde
progenitorcellen.
De interactie tussen TNF-a en de EPO-R stimuleert de apoptose via de
NF-kB-weg (9).
GATA-1 is een essentiële erytroïde transcriptiefactor en een cruciale tar-
get voor het remmende effect van TNF-a. TNF-a is waarschijnlijk de be-
langrijkste, maar niet de enige factor bij de anemie van chronische ziekte.
Andere cytokines zoals interleukine-6 (IL-6), IL-1 en interferon-g remmen
in vitro eveneens de erytroïde precursoren (9), hoewel in mindere mate.
Interessant is dat de anemie bij de ziekte van Crohn en reumatoïde artritis
verbetert na een primaire behandeling van de ziekte met een TNF-a-
antagonist. In een in-vitromodel kon worden aangetoond dat de remming
van de erytropoëse kon worden gecorrigeerd door toediening van een
antistof tegen TNF-a. De verbetering van de anemie is dus niet alleen
te danken aan een verbetering van de ziekte als dusdanig, maar ook
direct aan het feit dat de remming van de erytropoëse door TNF-a wordt
opgeheven.
Naast de bovenvermelde cytokines is er de laatste jaren steeds meer te
doen over ijzertherapie.
Bij een ontsteking, door welke oorzaak dan ook, wekt IL-6 de productie
van hepcidine in de lever op. Hepcidine vermindert de ijzerabsorptie in
de darmen en blokkeert het ijzergebruik in het beenmerg. Het beenmerg
kan veel ijzer bevatten, maar het ijzer wordt niet geabsorbeerd, komt niet
in de circulatie en is dus niet beschikbaar voor erytropoëse. Hepcidine
blokkeert de ijzerabsorptie in de darmen en het ijzer in het beenmerg.
Bij inflammatoire anemie moet ijzertekort dan ook worden gedefinieerd
als een ijzersaturatie < 20%, een ferritinespiegel < 100ng/ml en een
hemoglobineconcentratie in de reticulocyten < 32pg.
Bij het evalueren van anemie, ongeacht de klinische conditie van de
patiënt, moeten ook andere tekorten zoals foliumzuur- en vitamine
B
12
-deficiëntie worden uitgesloten.
Anemie bij chemotherapie
Sommige cytostatica veroorzaken anemie door de hematopoëse te be-
lemmeren (
Tabel 1) (12). Bovendien kunnen de nefrotoxische effecten
van bepaalde cytostatica zoals platinazouten ook leiden tot persisterende
anemie via een verminderde epo-productie door de nieren (13). Met
chemo therapie samenhangende anemie lijkt frequent te zijn bij longkan-
ker en gynaecologische kanker, gedeeltelijk omdat die kankergezwellen
worden behandeld met platinazouten (13). Het beenmergonderdrukken-
de effect van cytostatica zou mettertijd kunnen toenemen. Dat resulteert
in een gestage toename van de incidentie van anemie bij elke nieuwe
cyclus van chemotherapie. In de European Cancer Anaemia Survey is
aangetoond dat de incidentie van anemie steeg van 19,5% bij de eer-
ste cyclus van chemotherapie tot 46,7% na de vijfde cyclus (14). Andere
risicofactoren van anemie door chemotherapie zijn een laag hemoglobine-
gehalte, transfusies in de laatste 6 maanden, vroegere radiotherapie op
> 20% van het skelet, een vroegere myelosuppressieve chemotherapie
en comorbiditeit zoals chronische ontstekingsziekten (5).
>
>
Behandeling
Er bestaan twee opties voor de behandeling van anemie bij kanker-
patiënten: transfusie van erytrocytenconcentraat en gebruik van ery-
tropoësestimulerende middelen (ESA's, erythropoiesis-stimulating
agents). Het doel van de behandeling is de symptomen van anemie zoals
vermoeidheid en dyspneu opheffen.
Transfusie
Bij een transfusie van erytrocytenconcentraat stijgt het hemoglobine-
gehalte en het hematocriet snel; het is dan ook een ideale optie bij pa-
tiënten bij wie anemie snel moet worden gecorrigeerd. Transfusie van
1 eenheid rode bloedcellen verhoogt het hemoglobinegehalte met naar
schatting 1g/dl bij volwassenen van een normale grootte (15, 16). Studies
waarin het effect van transfusie op de mortaliteit werd onderzocht bij kri-
tiek zieke patiënten, hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. In één
studie bij 56 patiënten met slokdarmkanker die chemoradiotherapie kre-
gen, is aangetoond dat bloedtransfusies de totale overleving verhoogden
[hazard ratio (HR): 0,26; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI): 0,09-0,75;
p = 0,01] (17).
Transfusies hebben ongetwijfeld gunstige effecten, maar ze zijn niet zon-
der risico. We denken daarbij aan transfusiereacties, congestief hartfa-
len, bacteriële contaminatie, virale infecties en ijzeroverbelasting (5, 18).
tabel 1: incidentie van anemie met verschillende cytostatica.
Naar Groopman (13).
CHOP: cyclofosfamide, hydroxyrubicine, Oncovin en prednison; 5-FU: 5-fluoro-uracil; VIP: Vp16, ifosfamide en cisplatine.
Product/schema
Graad 1/2
Graad 3/4
Kanker
Cisplatine
-
11%
Hoofd en hals
Docetaxel
73-85%
2-10%
Niet-kleincellige longkanker
5-FU
-
11%
Hoofd en hals
Paclitaxel
93%
7%
Borst
Topotecan
-
32%
Kleincellige longkanker
Vinorelbine
67-71%
5-14%
Borst
Cisplatine + cyclofosfamide
43%
9%
Ovarium
Cisplatine + etoposide
59%
16-55%
Kleincellige longkanker
VIP
-
52%
Kleincellige longkanker
5-FU + carboplatine
42%
14%
Hoofd en hals
CHOP
49%
17%
Non-hodgkinlymfoom
Paclitaxel + daunorubicine
78-84%
8-11%
Borst
Paclitaxel + carboplatine
10-59%
5-34%
Niet-kleincellige longkanker