![]() stimuleren en zo de erytroïde differentiatie bij kankercellen verminde- ren (9). De binding van TNF-a aan zijn ligand, TNF-R1, remt GATA-1 en onderdrukt de expressie van genen die specifiek zijn voor de erytroïde differentiatie, zoals globinegenen of epo-receptoren (EPO-R's). TNF-a vermindert de door epo gemedieerde hemoglobinisering van erytroïde progenitorcellen. De interactie tussen TNF-a en de EPO-R stimuleert de apoptose via de NF-kB-weg (9). get voor het remmende effect van TNF-a. TNF-a is waarschijnlijk de be- langrijkste, maar niet de enige factor bij de anemie van chronische ziekte. Andere cytokines zoals interleukine-6 (IL-6), IL-1 en interferon-g remmen in vitro eveneens de erytroïde precursoren (9), hoewel in mindere mate. verbetert na een primaire behandeling van de ziekte met een TNF-a- antagonist. In een in-vitromodel kon worden aangetoond dat de remming van de erytropoëse kon worden gecorrigeerd door toediening van een antistof tegen TNF-a. De verbetering van de anemie is dus niet alleen te danken aan een verbetering van de ziekte als dusdanig, maar ook direct aan het feit dat de remming van de erytropoëse door TNF-a wordt opgeheven. doen over ijzertherapie. Bij een ontsteking, door welke oorzaak dan ook, wekt IL-6 de productie van hepcidine in de lever op. Hepcidine vermindert de ijzerabsorptie in de darmen en blokkeert het ijzergebruik in het beenmerg. Het beenmerg kan veel ijzer bevatten, maar het ijzer wordt niet geabsorbeerd, komt niet in de circulatie en is dus niet beschikbaar voor erytropoëse. Hepcidine blokkeert de ijzerabsorptie in de darmen en het ijzer in het beenmerg. Bij inflammatoire anemie moet ijzertekort dan ook worden gedefinieerd als een ijzersaturatie < 20%, een ferritinespiegel < 100ng/ml en een hemoglobineconcentratie in de reticulocyten < 32pg. patiënt, moeten ook andere tekorten zoals foliumzuur- en vitamine B lemmeren ( anemie via een verminderde epo-productie door de nieren (13). Met chemo therapie samenhangende anemie lijkt frequent te zijn bij longkan- ker en gynaecologische kanker, gedeeltelijk omdat die kankergezwellen worden behandeld met platinazouten (13). Het beenmergonderdrukken- de effect van cytostatica zou mettertijd kunnen toenemen. Dat resulteert in een gestage toename van de incidentie van anemie bij elke nieuwe cyclus van chemotherapie. In de European Cancer Anaemia Survey is aangetoond dat de incidentie van anemie steeg van 19,5% bij de eer- ste cyclus van chemotherapie tot 46,7% na de vijfde cyclus (14). Andere risicofactoren van anemie door chemotherapie zijn een laag hemoglobine- gehalte, transfusies in de laatste 6 maanden, vroegere radiotherapie op > 20% van het skelet, een vroegere myelosuppressieve chemotherapie en comorbiditeit zoals chronische ontstekingsziekten (5). patiënten: transfusie van erytrocytenconcentraat en gebruik van ery- tropoësestimulerende middelen (ESA's, erythropoiesis-stimulating agents). Het doel van de behandeling is de symptomen van anemie zoals vermoeidheid en dyspneu opheffen. gehalte en het hematocriet snel; het is dan ook een ideale optie bij pa- tiënten bij wie anemie snel moet worden gecorrigeerd. Transfusie van 1 eenheid rode bloedcellen verhoogt het hemoglobinegehalte met naar schatting 1g/dl bij volwassenen van een normale grootte (15, 16). Studies waarin het effect van transfusie op de mortaliteit werd onderzocht bij kri- tiek zieke patiënten, hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. In één studie bij 56 patiënten met slokdarmkanker die chemoradiotherapie kre- gen, is aangetoond dat bloedtransfusies de totale overleving verhoogden [hazard ratio (HR): 0,26; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI): 0,09-0,75; p = 0,01] (17). der risico. We denken daarbij aan transfusiereacties, congestief hartfa- len, bacteriële contaminatie, virale infecties en ijzeroverbelasting (5, 18). CHOP: cyclofosfamide, hydroxyrubicine, Oncovin en prednison; 5-FU: 5-fluoro-uracil; VIP: Vp16, ifosfamide en cisplatine. |