background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 1 | 2013
9
resultaat kon worden bekomen bij de heelkundige behan-
deling van rhizartrose.
Tot spijt van wie het benijdt, is er momenteel geen enkele
evidentie dat dit zo is. De complicaties zijn bij een artro-
plastie vaak groter dan bij conservatievere chirurgie. Het
enige duidelijk aantoonbare verschil in die twee technieken
is de kostprijs. De terugbetalingstarieven zijn equivalent,
maar de bijdrage van zowel de patiënt als de zieken-
fondsen is beduidend hoger bij prothesen dan bij resectie-
artroplastie.
Gervis wordt algemeen als beschouwd als diegene die de
eerste trapezectomie beschreef, een ingreep die hij boven-
dien zelf onderging (3). De outcome-studies zijn zeer
positief. De vraag is uiteraard waarom er dan andere pro-
cedures werden ontworpen. De vrees (al dan niet terecht)
dat de ontstane gap, na resectie van het trapezium en
proximale migratie van de eerste metacarpaal, voor pro-
blemen zou kunnen zorgen, ligt waarschijnlijk aan de basis
hiervan. Interposities allerhande werden beschreven.
Burton en Pellegrini beschreven de LRTI in 1986 (4). Het
is een combinatie van trapezectomie, interpositie en liga-
mentair herstel zoals voordien door Eaton and Littler werd
beschreven. Zij, en ook vele andere auteurs na hen, hebben
zeer gunstige resultaten met die ingreep gerapporteerd.
Vergelijkende studies werden aan de hand van enkele over-
zichtsartikels nagekeken. De Nottinghamgroep vergeleek
eenvoudige trapezectomie en trapezectomie met ofwel
interpositie of ligamentaire reconstructie (10). Zij vonden
geen enkel significant verschil. De overzichten door Mar-
tou et al. (11), Vermeulen et al. (12), Li et al. (13) en de
Cochranebibliotheek (14) beamen deze stelling.
In een tijdsvak waar artroplastie hoge toppen begon te
scheren, ligt het voor de hand dat ook voor dit artrotische
gewricht werd uitgekeken naar vervanging door een kunst-
gewricht. De anatomische designs werden vroegtijdig
afgevoerd en een kogelgewricht werd stilaan de logische
keuze. De la Caffinière (5) was waarschijnlijk de eerste die
een bruikbare prothese ontwierp en de eerste resultaten
ervan beschreef. Andere types werden beschreven en ook
hiervan zijn de resultaten zeer gunstig. Ook op lange ter-
mijn toonden Johnson et al. (15) aan dat de overleving op
26 jaar 73,9 procent was.
Vergelijkende studies blijven echter in de minderheid.
Ulrich-Vinther et al. (16) vergeleek de prothese met de
LRTI. Zij beschreven een sneller herstel en een beter func-
tioneel resultaat zonder toename van complicaties. De
Cochranebibliotheek (14) kon dit aan de hand van meta-
analyses echter niet beamen. Het overzichtsartikel van
Vermeulen et al. (12) suggereert dat zowel de artrodese als
de prothese een plaats kunnen hebben in de behandeling
van rhizartrose. Zij beklemmen ­ terecht ­ dat in de vorige
overzichten de `prothesen' zich beperkten tot studies met
de silicone spacer van Swansson en dat nieuwere designs
niet werden opgenomen. Onze studies konden echter deze
stelling niet onderschrijven.
referenties
1. eaton r, littler j. ligament reconstruction for the painful thumb carpometacarpal joint. j
bone joint surg 1973;55a:1655-66.
2. wilson j. basal osteotomy of the first metacarpal in the treatment of arthritis of the
carpometacarpal joint of the thumb. br j surg 1973;60:854-8.
3. gervis w. excision of the trapezium for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint. j
bone joint surg 1949;31b:537-9.
4. burton r, Pellegrini V. surgical management of basal joint arthritis of the thumb.
Part ii. ligament reconstruction with tendon interposition arthroplasty. j hand surg
1986;11a:324-32.
5. de la Caffiniere jy. Prothèse totale trapézio-métacarpienne. rev Chir orthop
1973;59:299-308.
6. de smet l, sioen w. spaepen d. Changes in key pinch strength after excision of the
trapezium and total joint arthroplasty. j hand surg br 2004;29:40-1.
7. hudak P, amadio P, bombardier C. development of an upper extremity outcome
measure: the dash. am j industr med 1996;29:602-8.
8. Vandenberghe l, degreef i, didden k, fiews s, de smet l. long term outcome of
trapeziectomy with ligament reconstruction/tendon interposition versus thumb basal
joint prosthesis. j hand surg eur 2012 dec 6. [epub ahead of print]
9. Citron n, hulme Ce, wardle n. a self-administered questionnaire for basal osteoarthritis
of the thumb. j hand surg eur 2007;32:524-8.
10. gangopadhyay s, mckenna h, burke f, davis T. five ­to 18-year follow-up for
treatment of trapeziometacarpal osteoarthritis: a prospective comparison of excision,
tendon interposition, ligament reconstruction and tendon interposition. j hand surg
2012;37a:411-7.
11. martou g, Vetri k, Thoma a. surgical treatment of osteoarthritis of the carpometacarpal
joint of the thumb: a systematic review. Plast reconstr surg 2004;114:421-32.
12. Vermeulen g, slijper h, feits r, hovius s, moojen T, selles r. surgical management
of primary thumb carpometacarpal osteoarthritis: a systematic review. j hand surg
2011;36a:157-69.
13. li yk, white C, ignacy Ta, Thoma a. Comparison of trapeziectomy and trapeziectomy
with ligament reconstruction and tendon interposition: a systematic literature review.
Plast reconstr surg 2011;128:199-207.
14. wajon a, Carr e, edmunds i, ada l. surgery for thumb (trapeziometacarpal joint)
osteoarthritis. Cochrane database syst rev 2009;7:Cd004631.
15. johnson P, getgood a, larsen d, Chojnowski a, Chakrabati a, Chapman P. de la Caffiniere
thumb trapeziometacarpal joint arthroplasty: 16 to 26 year follow-up. j hand surg
2012;37e:621-4.
16. ulrich-Vinther m, Puggaard h, lange b. Prospective 1-year follow-up study
comparing joint prosthesis with tendon interposition arthroplasty in treatment of
trapeziometacarpal osteoarthritis. j hand surg am 2008;33:1369-77.
Ortho-Rheumato ook op internet
www.ortho-rheumato.be