background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 1 | 2013
52
OR0804N
de plaatS van implantatie
van autologe chondrocyten
in het patellofemorale gewricht
Johan Vanlauwe
Dienst orthopedie en traumatologie, uZ Brussel
Patellofemorale kraakbeenletsels maken volgens de literatuur 20 tot zelfs 40 pro-
cent uit van de gediagnosticeerde kraakbeenletsels tijdens artroscopie, naast de grote
groep van letsels op de femorale condylen. Ongeveer 10 procent van al deze letsels komt in
aanmerking voor behandeling met transplantatie van autologe chondrocyten (autologous
chondrocyte implantation
, ACI). Uit recent onderzoek blijkt dat kraakbeenletsels op de
femurcondylen bij jonge mensen die nog maar vrij recent symptomen ontwikkeld hebben,
statistisch significant en meer nog klinisch relevant beter reageert op ACI met een geka-
rakteriseerd product (Characterized Chondrocyte Implantation: CCI) dan op microfractuur,
de huidige eerstelijnsbehandeling. Voor deze populatie van patiënten zou ACI de eerste-
lijnstherapie moeten worden.
Voor patellofemorale kraakbeenletsels zijn er eveneens zeer veel data in de literatuur die
suggereren dat ACI een duurzame behandeling is, ook op lange termijn. Daarnaast is er
voor de letsels op de patella op dit moment geen valabel biologisch alternatief aanwezig.
Het is mogelijk om ook in deze zeer uitdagende patiëntengroep goede resultaten te halen
bij 75 procent van de patiënten, mits bijkomende anatomische factoren in acht genomen
en behandeld worden, die verantwoordelijk zijn voor het malalignement van het strekap-
paraat bij deze patiënten.
o
r
t
ho
IntroductIe
Patellofemorale kraakbeenletsels worden veroorzaakt
door trauma, osteochondritis dissecans of malalignement
van het strekapparaat van de knie. Deze geven aanleiding
tot zogenaamde `chondromalacie' of anterieure kniepijn.
Dit is een zeer intrigerende, zeer uitdagende en tegelijk een
zeer frustrerende problematiek voor de musculoskeletale
specialisten, en kan zeer invaliderend zijn voor de patiën-
ten die ermee worden geconfronteerd.
Naar analogie met het tibiofemorale gewricht ontstaan
deze kraakbeenlesies ten gevolge van zowel macrotrauma
als repetitieve microtrauma's. Deze problematiek gaat
dikwijls gepaard met zeer specifieke anatomische factoren
die bijdragen tot de schade in dit gewricht, zoals een patella
alta, een toegenomen quadricepshoek of TTTG (tibial tu-
berosity trochlear groove
) -afstand, een dysplastische tro-
chlea en wekedelenproblematiek zoals een hypoplastische
musculus vastus medialis obliquus of een te kort lateraal
retinaculum (1-3). Een belangrijk bijkomend probleem is
dat kraakbeenletsels groter dan een aantal millimeter in
diameter een zeer slechte helingscapaciteit bezitten.
Kraakbeenletsels worden vastgesteld in ongeveer 60 pro-
cent van de artroscopieën, 25 tot 40 procent van die letsels
is gelokaliseerd in het patellofemorale gewricht. In een re-
cente studie waarbij een brede groep patiënten behandeld
werd met CCI (Characterized Chondrocyte Implantation)
in de knie, zowel tibiofemoraal als patellofemoraal, werd