background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 1 | 2013
53
19 procent vastgesteld op de patella en 9 procent op de
trochlea. Dit is in lijn met hetgeen doorgaans in de litera-
tuur wordt vastgesteld (4) (Figuur 1).
Onbehandelde symptomatische kraakbeenletsels worden
gezien als een risicofactor voor het ontstaan van uitgebrei-
der gewrichtslijden dat uiteindelijk zal leiden tot osteo-
artrose (5, 6). Om een duurzame, normale en pijnloze mo-
biliteit van het gewricht mogelijk te maken, is regeneratie
van kraakbeen nodig met weefsel dat idealiter de structuur,
de mechanische eigenschappen en de weerbaarheid van
articulair (hyalien) kraakbeen heeft (7-10). Chirurgische
technieken zoals mozaïekplastie, beenmergstimulatie-
technieken (microfractuur, opboren, abrasie), implantatie
van massieve osteochondrale allogreffen en ACI werden
hiervoor ontwikkeld (11-16).
verschIllende technIeken en hun resultaten
Mozaiekplastie werd in begin van de jaren 90 ontwikkeld
door Hangody. Door middel van autologe cylindrische
osteochondrale plugjes uit onbelaste zones van de knie
wordt de defectzone opgevuld (Figuur 2). Deze techniek
is zeer geschikt voor kleinere letsels van de femurcondylen,
doch is veel minder aangewezen voor het patellofemorale
gewricht (12, 17).
Beenmergstimulatie of meer specifiek microfractuur
zoals ze heden ten dage in eerste lijn in België wordt ge-
bruikt, resulteert op korte termijn in duidelijke verbete-
ring van de functie van de patiënt. Via penetratie van de
subchondrale plaat wordt kraakbeenherstel geïnduceerd
door het vormen van een bloedklonter met beenmerg-
elementen (Figuur 3). Dit leidt meestal tot vorming van
fibrocartilagineus weefsel of calluskraakbeen van infe-
rieure mechanische kwaliteit, met degeneratie van het
gewrichtsoppervlak tot gevolg en op termijn terugkeren
van de symptomatologie (18-20). Deze techniek is vol-
gens de literatuur minder geschikt voor het patellofemo-
rale gewricht wegens beperkte aanwezigheid van been-
mergelementen in de patella (21).
Massieve osteochondrale allogreffen worden aanzien als
laatste redmiddel (salvage) bij jonge patiënten met erns-
tige aantasting van het gewricht, met vergelijkbare kli-
nische resultaten op langere termijn als de andere technie-
ken (13).
IMplantatIe van autologe chondrocyten
Implantatie van autologe chondrocyten (ACI) werd voor
de eerste maal klinisch toegepast in Zweden door Lars Pe-
terson en de eerste resultaten van een twintigtal patiënten
werden beschreven door Brittberg in 1994 (11).
De techniek bestaat uit twee stappen:
Tijdens de eerste fase wordt via artroscopische weg een
inventaris van de verschillende compartimenten van de
knie opgemaakt. Als er een kraakbeenletsel aanwezig is,
figuur 1: verdeling van de lokalisatie van kraakbeenletsels in de knie
gebaseerd op 379 letsels bij 370 patiënten.
Trochlea
9%
Tibia
3%
Not speci ed
3%
Patella
19%
Femoral condyle
66%
Location
figuur 2: (a) Mozaïekplastie van een trochleair kraakbeenletsel.
(b) osteochondrale plugs.
a
b