![]() analyse werd suggestief bewijs gevonden voor koppeling van genetische markers nabij MSTN, CDKN1A en MYOD1 met krachtfenotypes voor trage contractie. In de multi- pointfase werden 39 microsatellietmarkers gegenotypeerd binnen de volgende genetische gebieden: myostatine (MSTN); spierregulerende factoren MyoD (MYOD1), Myf5 (MYF5), en Myf6 (MYF6); P21 (CDKN1A); Retinoblasto- ma-1 (RB1); Insulin-like growth factor-1 (IGF1); cycline- dependent kinase-2 (CDK2); en titine (TTN) (17). Signifi- cante of suggestieve koppeling voor chromosomale regio's 12q1214, 13q14.221 en 12q2223 gaven CDK2, RB1 en IGF1 aan als potentiële quantitative trait loci (QTLs) voor spierkracht. Daarna werd een tweefasige fijnmapping- studie op basis van geselecteerde single nucleotide poly- morphisms (SNPs) doorgevoerd binnen de chromosomale regio's 12q1214 en 12q2223 waarbij bio-informatica- software (Endeavor) werd gehanteerd om de ruime set van genen binnen deze regio's te sorteren volgens potentieel belang (18). rs2854464 in het ACVR1B-gen op 12q1214 met knie- kracht. Deze bevinding is onafhankelijk gerepliceerd in de Baltimore Longitudinal Study of Aging en een groep volwassenen uit het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid (19). ACVR1B codeert voor de activin type I receptor ALK4 die betrokken is als receptor in de myo- statinereactieweg. Het rs2854464-polymorfisme is gelegen in een miR-24-bindende site in de 3' onvertaalde regio (UTR) van het ACVR1B-mRNA. Wang et al. (20) toonden aan dat miR-24 de expressie van het ACVR1B-gen en het gecodeerde eiwit (ALK4) kan verminderen. Bijgevolg veronderstellen we dat het rs2854464-polymorfisme spierkracht kan beïnvloeden door te interfereren met miRNA-binding. Hoewel miR-24 geen spierspecifiek miRNA is, kan het toch TGF--geïnduceerde differen- tiatie inhiberen en een rol spelen in de homeostase van cardiaal en skeletaal spierweefsel (21). Er is steeds meer bewijs dat gewijzigde expressie van miRNA's de mate van spierhypertrofie door weerstandstraining kan beïnvloe- den, wat het potentiële belang van miRNA's en hun bin- dingplaatsen benadrukt (22). uitgevoerd met 51 potentieel functionele kandidaat-genen (23). In fase 1 werden verschillende tagSNPs geïdentifi ceerd die significant geassocieerd waren met kniekracht, gelegen in ATP2A2 (type 2 Ca2 + ATPase of SERCA2), NUAK1 (familie NUAK, SNF1-like kinase 1) en PPP1CC (katalytische gamma-subeenheid van eiwit fosfatase 1). Deze genen co- deren voor eiwitten die relevant zijn voor spiermassa en -kracht: het ATP2A2-eiwit komt voor namelijk tot uiting in spiercellen van het hart- en in de trage skeletspieren en de contractierelaxatiecyclus. Patiënten met de ziekte van Darier met mutaties in het ATP2A2-gen hebben een lan- gere contractietijd en half-relaxatietijd van de m. adductor pollicis, wat wijst op gewijzigde contractiele eigenschap- pen van spiervezels (24). NUAK1 en PPP1CC spelen een rol in het contractie-gerelateerd glycogeenmetabolisme in de spier (25). benaderIngen worden om nieuwe genen te ontdekken die spierkracht- fenotypes beïnvloeden. Tot nu toe zijn slechts twee genoom- wijde studies verricht naar spierkracht: de Leuven Genes for Muscular Strength Study (26,27) en de Finnish Twin Study on Aging (FITSA) (28) (Figuur 1). Beide onderzoe- ken hebben echter een bescheiden testgroep en vinden verschillende chromosomale regio's met weinig overlap tussen beide studies. De lage consistentie weerspiegelt het gebrek aan genen met een uitgesproken effect op de genetische component voor spierkracht. Dit betekent dat de hoge heritabiliteit en de grote interindividuele variabi- liteit van spierkrachtfenotypes veroorzaakt worden door een kleine bijdrage van vele verschillende genen. Dit blijkt ook uit het hoge aantal kandidaat-genen gevonden in linkage- en associatiestudies. Om nieuwe genetische mar- kers te identificeren vanuit een `hypothese vrije' aanpak, en vanuit de veronderstelling dat iedere genvariant slechts een beperkt verklarend effect zal hebben, zullen groot- schalige, multicentrische genoomwijde associatiestudies uitgevoerd moeten worden. als uItgangspunt voor farMacologIsche InterventIes tot de interindividuele variatie in spierkracht, waaron- der verschillende genen uit de myostatine- en activine- pathway. Daardoor hebben beide pathways het potentieel om gebruikt te worden als farmacologische interventie tot het verbeteren van spierkracht. De indrukwekkende toename in spiermassa bij muizen die het MSTN-gen ontberen, maakt MSTN een voor de hand liggend kandidaat-gen voor spierhypertrofie bij de mens. Daarbij vormen technieken voor de inhibitie van de myostatinefunctie een belang- rijk doelwit. Deze inhibitie kan worden uitgevoerd door eiwitten die specifiek binden aan myostatine en aldus een `latent' complex vormen (follistatine, growth and diffe- rentiation factor-associated serum protein 1 (GASP-1)), door toepassing van een recombinant virus met gemuteerd myostatinepropeptide, door een monoklonaal antilichaam |