background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 1 | 2013
30
referenties
1. apostolovic m, Vukomanovic b. acute patellar dislocation in adolescents: operative
versus nonoperative treatment. int orthop 2011;35:1483-7.
2. bellemans j. de knie. in: bellemans j, broos P. musculoskeletale aandoeningen.
Traumatologie en orthopedie. leuven: acco 2008;269-92.
3. minkowitz r, inzerillo C, sherman o. Patella instability. bull nyu hosp jt dis
2007;65(4):280-93.
4. insall j. Patella pain: Current Concepts review. j bone joint surg am 1982;64;147-52.
5. Panagopoulos a, van nierkerk l, Triantafillopoulos ik. mPfl reconstruction for recurrent
patella dislocation: a new surgical technique and review of the literature. int j sports
med 2008;29:359-65.
6. fulkerson jP, becker gj, meaney ja, miranda m, folcik ma. anteromedial tibial tubercle
transfer without bone graft. am j sports med 1990;18:490-6.
volgroeide patiënt kan men beenderige procedures uit-
voeren, waardoor een meer drastische anatomische en bio-
mechanische controle van de patellastabiliteit mogelijk is.
Voor een patiënt met gesloten groeischijven zonder geasso-
cieerde kraakbeenletsels en een laag risico op recidief-
luxatie
, is een conservatieve aanpak met 4 weken immobi-
lisatie van het been in extensie de eerstekeuzebehandeling.
Na de immobilisatie volgt dan een intensief programma
met patella-stabiliserende oefeningen.
Een patiënt zonder kraakbeenletsels maar met een hoog
risico op recidiefluxatie behandelt men best met een uit-
gebreid operatief herstel (imbricatie) van de mediale patella-
stabiliserende structuren en van het mediaal patello-
femoraal ligament (MPFL reconstructie) (5) (Figuur 6).
Heeft deze patiënt ook nog eens een verhoogde Q-hoek,
dan wordt een anteromediale transfer van de tibiale tubero-
sitas (AMTT) bijkomend uitgevoerd (6) (Figuur 7).
Heeft de skeletaal mature patiënt wel ernstige, geasso-
cieerde kraakbeenletsels en een laag risico op recidief
,
dan moet er een chirurgische ingreep uitgevoerd worden
met een geschikte kraakbeenbehandeling en gelijktijdig
beperkt herstel (plicatuur of imbricatie) van de mediale
patella-stabiliserende structuren.
Heeft deze patiënt met geassocieerde kraakbeenletsels
een hoog risico op recidiefluxatie
, dan wordt een heel-
kundige ingreep gepland ter behandeling van het kraak-
been en gelijktijdig voert men een meer uitgebreid herstel
(imbricatie) van de mediale patella-stabiliserende struc-
turen en van het mediaal patello-femoraal ligament uit
(MPFL-reconstructie) (Figuur 6). Heeft deze patiënt
ook een verhoogde Q-hoek, dan wordt een anteromediale
transfer van de tibiale tuberositas bijkomend uitgevoerd
(Figuur 7).
figuur 5: behandelingsalgoritme voor acute luxatie ( 3 luxaties) bij patiënt met gesloten groeischijven.
figuur 6: Mediaal patellofemoraal ligament (Mpfl)-reconstructie.
figuur 7: anteromediale transfer van de tuberositas tibiae.
Skeletaal matuur
(gesloten groeischijven)
Geen kraakbeenletsels
Kraakbeenletsels
Laag risico op recidief
Hoog risico op recidief
Laag risico op recidief
Hoog risico op recidief
4 weken
gipsimmobilisatie
+
oefenprogramma
MPFL-reconstructie
+ imbricatie
mediale structuren
(+ AMTT indien
verhoogde Q-hoek)
Plicatuur
of imbricatie
mediale structuren
+
kraakbeenherstel
MPFL-reconstructie
+ imbricatie mediale structuren
+ kraakbeenherstel
(+ AMTT indien
verhoogde Q-hoek)