background image
79
l
Neuron
·
Vol 16
·
Nr 3
·
2011
Men moet zeker aandacht besteden aan
de stabiliteit van de duim. Een interfa-
langeaalduimgewricht dat in flexiestand
komt is niet functioneel, zodat stabilisa-
tie in extensie zich opdringt zowel voor
de passieve als de actieve sleutelgreep.
Het postoperatieve beleid na hand-
chirurgie bestaat uit drie opeenvolgende
periodes, te starten met minstens vier
weken gipsimmobilisatie, gevolgd door
een passieve mobilisatieperiode van vier
weken om af te sluiten met een actieve
trainingsperiode van vier weken. Tijdens
de passieve mobilisatieperiode wordt
naast passieve mobilisatie progressief
gestart met actieve oefeningen zonder
weerstand, om in de actieve trainings-
periode over te gaan tot actieve oefen-
therapie met opbouwende manuele
weerstand (kinesitherapeut geeft ma-
nueel weerstand), door middel van
myofeedback, functionele oefeningen
en computergeassisteerde oefenprogram-
ma's.
De basis voor handchirurgie kan worden
samengevat in de uitspraak van dr. Mö-
berg, grondlegger van de handchirurgie
voor tetraplege handen: "als je niets kan
is de minste verbetering van uw hand-
functie een wereld van verschil
".
Stoelgangreëducatie
Een veel gehoorde uitspraak bij dwars-
laesies in de fase na de revalidatie, is:
"met die rolstoel heb ik leren leven,
maar met de rest...
". Bij die rest neemt
het hele gebeuren rond defecatie een be-
langrijke plaats in. Onderzoek toont im-
mers aan dat 58% van de dwarslae-
siepatiënten last heeft van chronische
maag- en darmklachten. De belangrijk-
ste hierbij zijn: obstipatie, opzetting van
de buik, fecale stop, buikpijn, aambeien,
incontinentie, diarree...
Stoornissen bij dwarslaesies
In een normaal defecatieproces vult de
endeldarm zich met stoelgang tot op
het moment dat de hersenen een prik-
kel ontvangen dat de vulling voldoende
is. De uitwendige sluitspier blijft op
spanning tot op het moment dat de
hersenen het signaal tot uitdrijving van
de stoelgang geven, waarbij de uitwen-
dige sluitspier zich ontspant en de peri-
staltiek de stoelgang kan naar buiten
brengen.
Bij dwarslaesies hebben de hersenen de
controle verloren over externe sfincter
en bekkenbodemspieren, is de colon-
transit vertraagd, zorgt een spastische
sfincter meestal voor enige veiligheid te-
gen incontinentie maar is willekeurige
relaxatie niet meer mogelijk.
De cauda-equinaletsels vormen hierop
een uitzondering. Door de slappe ver-
lamming is er een atone sluitspier die
mogelijk continu stoelgangverlies als
gevolg heeft.
Bij incomplete laesies is er sprake van
sacral sparing. Dit zorgt er voor dat er
soms nog een onduidelijk gevoel is in de
bekkenregio, hetgeen kan helpen bij het
bepalen van het goede moment van
stoelgangevacuatie (7).
De stoelgangtraining
Primaire doelstelling is hervatting van
het toiletbezoek voor defecatie. Transfer
van en naar het toilet zelfstandig kunnen
uitvoeren is de basisvaardigheid welke
de patiënt moet beheersen om het defe-
ceren op het toilet te kunnen starten.
Een vitale paraplegiepatiënt moet dit kun-
nen, maar ook tetraplegiepatiënten met
voldoende fysieke fitheid en compensa-
toir evenwicht met stabiele zit op het toi-
let kunnen de stoelgangtraining op het
toilet starten. Een patiënt met paraplegie
moet zelfstandig het rectale toucher kun-
nen uitvoeren, een patiënt met tetraplegie
dient te beschikken over voldoende hand-
functie. Door het rectale toucher kan de
spastische anale sfincter ontspannen en
wordt passage van feces mogelijk.
Voor patiënten bij wie het toiletbezoek
niet mogelijk is, kan het rectale toucher
in bed worden uitgevoerd door de ver-
pleegkundige. Belangrijk is de regelmaat
waarmee dit gebeurt: dagelijks bij de
ochtendverzorging, steeds op hetzelfde
moment van de dag, zodat de patiënt
een minimaal risico loopt op stoel-
gangverlies op ongewenste momenten.
Bijkomende prikkels zoals darmmassage
(mechanische stimulatie) en glycerine-
suppositoria (prikkel- en glijmiddel) kun-
nen de defecatie faciliteren. Bij constipa-
tie kan manuele verwijdering van de
stoelgang nodig zijn.
Het probleem van een slappe, open-
staande anus resulteert vooral in frequent
stoelgangverlies. Toch starten we met
dezelfde klassieke training op het toilet,
maar we streven naar een lichte vorm
van obstipatie om zo weinig mogelijk
kans op incontinentie te hebben. Indien
dit onvoldoende resultaat heeft, kunnen
we beroep doen op een aantal hulpmid-
delen zoals de anale plug of kunnen we
colonspoeling opstarten.
Aanpassen van de voedingsgewoontes
naar een vezelrijke voeding met vol-
doende vochtinname van minstens twee
liter per dag is noodzakelijk, maar ook
dan is bijkomende hulp van bij voorkeur
osmotische laxativa gewenst.
Een defecatiefrequentie van drie per
week is minimaal wenselijk, een dage-
lijkse defecatie is optimaal.
Een spastische sfincter zorgt
meestal voor enige veiligheid
tegen incontinentie, maar
willekeurige relaxatie is niet
meer mogelijk.