background image
71
l
Neuron
·
Vol 16
·
Nr 3
·
2011
"En deze activering hangt sterk af van de
androgenen"
, stelt Michel Pugeat vast
(Endocrinologie en stofwisselingsziek-
ten, Neurologisch Ziekenhuis, Lyon). Zij
wordt eveneens ondersteund door een
zeer belangrijke catecholaminerge acti-
viteit (13).
Wat weet men over het hormo-
nale profiel van pedofielen?
Michel Pugeat geeft toe: "Niet veel, des
te meer daar de gegevens contradictoir
en vrij oud zijn, aangezien wij onze in-
formatie hoofdzakelijk putten uit studies
uit de jaren 80".
Inderdaad, indien er
voor bepaalde personen (14) een duide-
lijke verhoging is van de testosteronemie
en van de LH-plasmawaarde in 50% van
de gevallen, wil dit ook zeggen dat bij de
helft van de erkende pedofielen `norma-
le' waarden voorkomen. Andere studies
tonen echter aan dat deze waarden niet
veranderd schijnen te zijn bij pedofielen
en dat de basiswaarden niet anders zijn
dan bij gewone mensen (15).
Dit belet niet dat heel wat deskundigen
een chemische castratie aanraden. Wat
zijn echter de gevolgen van het onder-
drukken van testosteron op het afwij-
kend seksueel gedrag?
"Er bestaan meerdere behandelingsmoge-
lijkheden om dit te doen,
vervolgt Michel
Pugeat en hij citeert in de eerste plaats:
de progestativa met antigonadotrope wer-
king (medroxyprogesteron, cyproteron-
acetaat), GnRH-antagonisten die de hypo-
fyse en LH-secretie minder gevoelig
maken, de anti-androgenen met antigo-
nadotrope werking (cyproteronacetaat)
of in zuivere vorm (flutamide) of ook nog
de inhibitoren van de conversie van
testosteron naar oestradiol".
Weinig sluitende therapeuti-
sche testen
Wanneer men triptoreline, een GnRH-
agonist, toedient, merkt men een zeer
duidelijke daling van het LH en een te-
rugval van de testosteronemie (die ge-
middeld van 543ng/dl tot 25ng/dl terug-
valt). Dit gaat gepaard met een duidelij-
ke vermindering van het testiculaire vo-
lume (16).
De resultaten op gebied van gedrag lij-
ken positief te zijn. Er werd immers een
vermindering vastgesteld van de aan-
drang tot pedofiele handelingen van ge-
middeld 48 gevallen per week tot nul
tijdens de behandeling. Bovendien werd
niet tot de daad overgegaan. Maar men
moet wel een prijs betalen zoals een
erectiedisfunctie,
warmteopwellingen
en een vermindering van de minerale
densiteit van de beenderen. In Oregon
werd in het kader van een programma
onder wettelijk toezicht medroxyproges-
teronacetaat getest in een dosis van
200-400mg IM/week. Deze test werd
uitgevoerd met 275 patiënten die non-
random
in 3 groepen ingedeeld werden
(afhankelijk van de ernst van de gepleegde
feiten): 79 pedofielen die een van rechts-
wege opgelegde behandeling moesten
volgen, 144 die niet verplicht waren een
behandeling te volgen en die dus uit
vrije wil ingestemd hadden, en 55 perso-
nen die opgesloten waren voor pedofiel
gedrag en voor wie geen behandeling
werd voorgesteld (17). Allen werden op
een specifieke manier psychiatrisch ge-
volgd. Na verloop van 5 jaar werd er
geen enkele recidive van seksuele delin-
quentie vastgesteld. Bij de eerste twee
groepen ging deze vaststelling gepaard
met een vermindering van delinquentie
op alle gebieden, terwijl een derde van
de overige personen nieuwe inbreuken
gepleegd had, waarvan 60% van sek-
suele aard. Hoewel de resultaten bemoe-
digend zijn, blijven een bijkomende
gedragstherapie en psychologische op-
volging nodig.
In het geval van cyproteronacetaat be-
schikt men slechts over weinig studies.
Die werden immers uitgevoerd op kleine
aantallen en zelden met placebocontro-
le (wat om ethische redenen gemakkelijk
te begrijpen valt). Daarenboven werden
de studies slechts gedurende een korte
periode uitgevoerd en was de gebruikte
dosis 300-600mg IM/week of 200-
400mg/dag, oraal toegediend. Hieruit
blijkt een daling van de LH-waarde en
van de testosteronemie van gemiddeld
minder dan 50%, een vermindering van
het testiculaire volume met 20% met be-
houd van de erecties en een normale he-
teroseksuele activiteit zonder duidelijke
recidive (18). "Deze gegevens zijn ech-
ter onvoldoende om ze als aangewezen
behandeling te beschouwen"
, besluit
Pugeat.
Zijn stoornissen van vertraagde
opmerkzaamheid (dus bij
oudere personen) een teken
van bepaalde vormen van
dementie? (Christophe Arbus,
Toulouse)
"Bij klinisch onderzoek gebeurt het vaak
dat de arts bij een bejaard persoon ge-
confronteerd wordt met aandachtsstoor-
nissen,
stelt Christophe Arbus (Toulouse)
vast. Het gebeurt ook vaak dat een be-
roep gedaan wordt op een psychiater
voor moeilijke cognitieve diagnoses,
meer bepaald bij geheugenproblemen".
Deze vaststellingen lokken heel wat vra-
gen uit bij een stoornis op het vlak van
opmerkzaamheid: de vraag of de wijzi-
gingen in de cognitieve functies bij het
ouder worden ook leiden tot wijzigingen
op vlak van opmerkzaamheid; of psychi-
atrische aandoeningen comorbiditeiten
kunnen veroorzaken op vlak van op-
merkzaamheid (meer bepaald depressie-
syndromen); de vraag omtrent neuro-
degeneratieve pathologieën en meer
bepaald frontotemporale dementie, en
ten laatste ook de vraag rond iatrogenese.
Ouder worden en opmerk-
zaamheid
Wat kan men zeggen over opmerk-
zaamheid, behalve dat het gaat om een
cognitief basisproces: het gaat inder-
daad over ons vermogen om onze ver-
standelijke bekwaamheden te richten
op een bron van informatie. Het is ook