rotypes, veel homogenere groepen waarmee we het effect op de gezondheid beter kunnen bestuderen. Het gaat om: prevotella, bacteroides en ruminococcus (clostridium/bifidobacterium) (2). grafische oorsprong, de leeftijd, de gezondheidstoestand (over- gewicht of ontstekingsziekten van het spijsverteringskanaal) of het geslacht van een persoon. ze worden voornamelijk bepaald door de overvloedige aanwezigheid van bepaalde soorten bac- teriën, maar ook door hun genetische potentieel. Dit opent ta- lrijke perspectieven op het vlak van voeding en gezondheid bij mensen. van de menselijke biologie aan te tonen, analyseerden we het metagenoom van bacteriën uit darmstalen genomen bij 39 per- sonen verspreid over 3 continenten: Fransen, Denen, Italianen, Spanjaarden, Amerikanen en Japanners. Vervolgens hebben we de analyse uitgebreid tot 85 stalen genomen bij Deense popula- ties, dan 154 stalen afkomstig van Amerikaanse populaties. We wilden nagaan of die classificatie ook nog opging na de eerste 39 sequenties. De resultaten wezen uit dat al deze individuen konden worden geklasseerd in drie verschillende groepen, gaat ehrlich naal, maar ook de functies waarvoor ze coderen. We konden ook door bepaalde bacteriële genen te gebruiken als biomarkers aan- tonen dat er verbanden bestaan tussen deze functionele markers en eigenschappen zoals leeftijd, geslacht, geografische oorsprong of lichaamsmassa." mflora de diagnose van ziekten zoals obesitas of de ziekte van Crohn zou kunnen helpen. De markers van het menselijke ge- noom hebben alleen een bescheiden discriminerende waarde voor obesitas (AUC = 0,58) (3); de markers van het metagenoom zijn duidelijk betere markers (AUC = 0,967). genoom, een lage waarde dus. Die van het metagenoom is 0,839 (p = 0,021); de klinische waarde bedraagt 0,766 (3). Tot slot konden we ook aantonen dat mensen met een niet zo rijke flora minder gezonde metabole en inflammatoire ken- merken hebben (4). "Zou dit een risicofenotype zijn?, vraagt ehrlich zich af. We stellen bij deze mensen namelijk een ver- hoogde prevalentie vast van ziekelijke zwaarlijvigheid, insu- lineresistentie, dyslipidemieën (wat aanleiding kan geven tot gens studies die uitwezen dat Franse en Deense zwaarlijvigen hetzelfde micro biële profiel hebben en dat de prevalentie van obesitas toeneemt naarmate het microbioom minder rijk is (6). 2 ontdekt, met een zeer duidelijke verandering in de globale samen- stelling van de microbiota (1), legt ehrlich uit. Diabetespatiënten hebben namelijk een duidelijk tekort aan bacteriën die butyraat produceren, een stof waarmee enterocyten zich voeden. Die entero- cyten verzwakken en worden kwetsbaarder voor bepaalde pathoge- ne bacteriën die, wanneer ze in het bloed terechtkomen, aanleiding geven tot een ontstekingsreactie die typerend is voor diabetes type 2. We stelden die conclusie nadat we ongeveer 60.000 markergenen geassocieerd met diabetes type 2 hadden geïdentificeerd. Naast het feit dat het aantal butyraatproducerende bacteriën lager was, ble- ken uiteenlopende opportunistische pathogene microben talrijker te zijn. Ook bepaalde microbiële functies, zoals de reductie van sulfaat en de bescherming tegen oxidatieve stress, bleken versterkt. Een analyse van 23 bijkomende individuen bevestigde dat op ba- sis van deze intestinale microbiële markers patiënten met diabetes type 2 efficiënt kunnen worden opgespoord." bepalen... aandoeningen. senioren 2006, 2008, 2009 2009 2005 aandoeningen |