door inhibitie van de vitamine K- afhankelijke gammacarboxylering factoren (ii, Vii, iX, X) en de proteïnen C en S, die aan de oorsprong liggen van een stollingsbevorderend effect. Bij bejaarden wordt meestal een grotere sensitiviteit voor de behandeling met VKA's en een grotere variabiliteit in de antistollingsreactie vast- gesteld. De dosis VKA die nodig is om de therapeutische zone te bereiken en erin te blijven, neemt af met de leeftijd (ongeveer 11% per 10 levensjaren). Patiënten van 80 jaar en ouder hebben een dosis warfari- ne nodig die een derde of de helft bedraagt van de dosis die aan -50-jarigen wordt ge- geven. De verhoogde gevoeligheid voor VKA's bij bejaarden is multifactorieel en nog niet volledig opgehelderd. Bovendien hebben bejaarden ook vaak aandoeningen of krijgen ze behandelingen die een invloed kunnen hebben op de stabiliteit van de iNR of het risico op bloedingen. ze wordt beïnvloed door farmacokine- tische factoren (die de absorptie en de eliminatie beïnvloeden) en farmaco- hebben op de antistollingsreactie op vaste doses van het geneesmiddel). Die variabiliteit heeft ook te maken met een zekere mate van onnauwkeurigheid in de bloedonderzoeken en van het labora- torium, een slechte therapietrouw bij de patiënt, een slechte communicatie tus- sen arts en patiënt, en potentialiserende of inhiberende geneesmiddeleninterac- ties. Patiënten die langdurig VKA's ne- men, zijn gevoelig voor de opname van vitamine K uit de voeding. Vitamine K- opname vermindert het antistollings- effect: een verminderde opname bij patiënten met een tekort, potentialiseert het antistollingseffect, vooral als gelijk- tijdig anti biotica worden voorgeschreven. gebruik van een antibioticum voor een banale urine- of luchtweginfectie, die de darmflora die vitamine K aanmaakt verstoort, en dit zonder de dosis VKA te verlagen. De kans dat de patiënt een ernstige hemorragische complicatie ont- wikkelt onder VKA's is afhankelijk van behandelingsgerelateerde en patiëntge- relateerde factoren. Patiëntgerelateerde factoren zijn: een hoge leeftijd (ouder dan 75 jaar), een slechte therapietrouw, de aanwezigheid van geassocieerde arteriële hypertensie, antecedenten van CVA of (gastro-intestinale...) bloedingen, comorbiditeiten zoals nierinsufficiëntie (GFR < 30ml/min.), kanker, anemie, ante- cedenten van herhaaldelijke valpartijen of het concomitante gebruik van een plaat- jesaggregatieremmer. Behandelingsgere- lateerde factoren zijn de intensiteit, de duur, de variabiliteit van de anticoagulatie, alsook de kwaliteit van de opvolging en de therapeutische monitoring. Bovendien moet rekening worden gehouden met ge- associeerde behandelingen die het risico op bloedingen kunnen verhogen. Acci- denten komen meestal voor in de eerste maand na instelling van de behandeling. agulatie en afwijkingen van de iNR ten opzichte van de streef-iNR het meest predictief voor hemorragische acciden- ten. Het risico op bloedingen stijgt lineair met een iNR van meer dan 3 en exponen- tieel met een iNR van meer dan 4. Het risico op bloedingen geassocieerd met een iNR tussen 3 en 4,5 wordt geschat op drie keer het risico geassocieerd met een iNR tussen 2 en 2,5. een studie uit- gevoerd bij bejaarde patiënten met chro- nisch VF suggereert overigens dat een lagere streef-iNR (1,5 tot 2,1) het aantal |