background image
MEDI-
SfEEr
414
48
16 mei 2013
KATeRN
AGeiNG
Voorschrijven van
VkA's bij bejaarden
Als een antistollingsbehandeling dringend aan-
gewezen is (diepe veneuze tromboflebitis, long-
embolie of acuut coronair syndroom), wordt
die ingesteld met een LmwH, waarvan het
antistolling seffect snel intreedt. De behande-
ling met VKA's moet zeer vroeg worden geïn-
troduceerd, vanaf de eerste of ten laatste op de
tweede dag van de behandeling met heparine,
in afwezigheid van aanvullende onderzoeken
met biopsie of een andere geplande invasieve
interventie. De heparinebehandeling mag pas
worden gestaakt als 2 opeenvolgende iNR's met
een tussentijd van 24 uur zich in de therapeuti-
sche zone bevinden. De heparinetherapie en de
behandeling met VKA's moeten elkaar gedu-
rende 5 tot 6 dagen overlappen in geval van re-
cente trombose (diepe veneuze tromboflebitis,
longembolie of acuut coronair syndroom), zelfs
als de iNR snel hoger is dan 2. Bij patiënten met
chronisch voorkamerfibrilleren moet meteen een
behandeling met VKA's worden ingesteld, zon-
der eerst een behandeling met een LmwH in te
stellen, behalve als het risico op trombose hoog
is en dit risico een onmiddellijke doeltreffende
anti coagulatie rechtvaardigt.
zelfs met Acenocoumarol (Sintrom
®
), een VKA
met een korte halfwaardetijd, die vooral in Frans-
talig België wordt gebruikt, lijkt een behandeling
met een VKA met een lange halfwaardetijd (fen-
procoumon -marcoumar
®
warfarine - marevan
®
)
de voorkeur te verdienen, in een gemiddelde
onderhoudsdosis. Het gebruik van een laaddosis
de eerste dagen geeft aanleiding tot een risico op
overdosering en bloedingen, in het bijzonder bij
bejaarde of gevoelige patiënten. De VKA wordt
bij voorkeur `s avonds ingenomen. Dit verge-
makkelijkt een snelle aanpassing van de dosis
met het oog op het iNR-resultaat, dat doorgaans
`s morgens wordt gemeten.
Bij bejaarden ouder dan 75 moet de behandeling
worden opgestart in een lagere dosis (meestal
een halve dosis) dan bij jongere patiënten. er
moet rekening worden gehouden met mogelijke
geneesmiddeleninteracties en het effect van de
behandeling moet worden gemonitord.
een stabiel antistollingseffect wordt meestal 5 tot 7
dagen na instelling van de behandeling vastgesteld.
in die beginfase moet de patiënt nauwlettend wor-
den opgevolgd.
Om de risico's op fouten in de inname
te beperken, is het aanbevolen om de
medicatie op een regelmatig tijdstip in
te nemen en een pillendoosje te gebruiken.
Ook is toezicht op de behandeling door
een mantelzorger (een familielid of een
thuisverpleegkundige) aanbevolen.