vergelijking met de contralaterale niet-gekwetste schou- der. Bij type III-letsels kan een poging gedaan worden om de luxatie te reduceren. Anterieure luxaties zijn vaak gemakkelijk te reduceren, ze zijn echter meestal onstabiel en verschuiven vaak weer wanneer de druk wordt verlicht. Net zoals bij acromioclaviculaire luxaties is de genezing op lange termijn meestal goed bij onstabiele anterieure luxa- ties. Slechts zelden blijft de patiënt last ondervinden en dient er een chirurgische stabilisatie te worden uitgevoerd (7). Voorafgaand aan een poging om de posterieur ontwrichte clavicula terug te brengen, is een onderzoek naar hart, longen en andere lokale organen van belang. De verschui- ving moet in een operatiekamer gebeuren onder complete narcose, omwille van de neurovasculaire structuren. Re- ductie van een posterieure luxatie blijken vaak wel stabiel en dienen derhalve zelden chirurgisch gestabiliseerd te worden. in de knie heeft deze een schokdempend effect. Anato- mische studies tonen aan dat er op oudere leeftijd duidelijk lijk kan er door trauma ook een meniscale scheur onstaan die nadien blijvend last kan geven. Huidige technische onderzoeken laten nog onvoldoende toe om dit adequaat te diagnosticeren. Dankzij de artro- scopische chirurgie kan in de toekomst deze pathologie misschien frequenter opgespoord en behandeld worden (8). meest voorkomende. aandoening die frequenter is bij toenemende leeftijd. De aandoening komt hoofdzakelijk voor bij vrouwen na de menopauze. Meestal is deze asymptomatisch. Symptoma- tische osteoartrose presenteert zich klinisch meestal als mechanische pijn die kan opgewekt worden bij protractie en bovenhoofdse bewegingen. Sommige patiënten consul- teren niet vanwege pijn maar door de voelbare zwelling. Deze zwelling wordt niet enkel veroorzaakt door een op- zetting van het kapsel, maar vooral door een anterieure subluxatie van de clavicula ten opzichte van het sternum. De aandoening is het beste te evalueren op CT-scan (9) (Figuur 3). Conservatieve behandeling met NSAID en injectie met een depotcortisonpreparaat kan therapeutisch succesvol zijn. Ook cryotherapie en fysiotherapie kunnen de pijn dempen. Als deze behandelingen niet werken, kan een chirurgische ingreep een oplossing zijn (mediale clavi- cularesectie). Heden kan dit ook artroscopisch uitgevoerd. Technisch is het van belang dat het costoclaviculaire liga- ment gespaard blijft voor het behoud van de stabiliteit van de clavicula. Aan de hand van deze techniek kan anterieure SC-instabiliteit echter onvoldoende behandeld worden. Momenteel zijn er hiervoor weinig alternatieven. Verder onderzoek naar een prothesebehandeling van dit gewricht wordt ondernomen. bij er klinisch een spontane pijnlijke zwelling met zelfs een gedeeltelijke ontwrichting van het SC-gewricht kan op- treden. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tus- sen een acute of chronische bacteriële artritis. In vergelij- king met septische artritis van de grote gewrichten verloopt deze meestal subacuut en wordt zodoende vaker gemist. De risicopopulatie omvat intraveneuze drug gebruikers en immunogedecomprimeerde patiënten. Een CT- of NMR- scan is het meest aangewezen onderzoek voor een tijdige |