background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 5 | 2013
17
beelden een gelijkaardig signaal hebben als het omlig-
gende spier weefsel (Figuren 3 en 4). Deze bundels
worden afgewisseld met banden met een intermediair
tot hyperintens T1-signaal, gelijkaardig aan onderhuids
vetweefsel.
Op basis van de typische anatomische locatie, het bilate-
rale voorkomen, het klachtenpatroon en de beeldvorming,
wordt de diagnose van elastofibroma dorsi gesteld.
BESPrEKInG
Elastofibroma dorsi werd voor het eerst beschreven door
Järvi en Saxen in 1961. Het is een goedaardig, traag-
groeiend, mesenchymaal wekedelenletsel, waarvan de
naam verwijst naar de typische locatie in de periscapulaire
regio. Het letsel wordt meestal aan de dominante zijde
aangetroffen, en in 10-66 procent komt de pathologie bila-
teraal voor (1, 2).
Typisch treedt het letsel op bij actieve dames van middel-
bare leeftijd. De vrouw-manverhouding bedraagt 5-13:1.
Hoewel de diagnose klinisch zelden wordt gesteld, wordt
in de literatuur een prevalentie van 2 procent beschreven
op basis van de retrospectieve analyse van CT-scans bij
oudere asymptomatische patiënten. In autopsiestudies
loopt dit percentage op tot 24 procent bij vrouwen en 11
procent bij mannen, ouder dan 55 jaar (3). Het letsel heeft
een gemiddelde diameter van 5 tot 15 centimeter en be-
staat uit hard, elastisch weefsel met geelwitte kleur. Histo-
logisch is er uitgebreide proliferatie van vetweefsel en
tussenliggend fibro-elastisch weefsel, zonder inflammatoir
infiltraat (2).
PatHoGEnESE
Vermoed wordt dat verstoorde fibrillogenese door peri-
osteale fibroblasten een rol speelt in de pathogenese van
het letsel. Of het hierbij gaat om een primaire degenera-
tieve verandering, of om frictie van het schouderblad tegen
de thoraxwand, is onvoldoende bekend. De mechanische
theorie wordt ondersteund door de voorkeurslocatie aan
de rechterschoudergordel (bij rechtsdominantie) en door
de hogere incidentie bij patiënten die veel handenarbeid
verrichten (2, 3).
KLInISCHE PrESEntatIE
In 50 procent van de gevallen veroorzaakt het elastofibro-
ma geen klachten. In de overige helft kan het letsel gepaard
gaan met zwelling rondom de scapula, stijfheid en/of ver-
minderde mobiliteit van de aangedane schoudergordel.
Bij abductie en adductie van de bovenarm voelt de patiënt
figuur 2: Het echografisch onderzoek van de subscapulaire zwelling
toont het lasagneaspect van alternerende laagjes hyperechogeen,
fibro-elastisch weefsel (witte asterisken) en tussenliggende
hypo-echogene banden van vetweefsel (witte pijlpunten). Het
powerdopplersignaal is negatief. de zwelling aan de contralaterale
rechterzijde toont gelijkaardige bevindingen (niet afgebeeld).
figuur 3: de coronale t1-gewogen mrI-beelden tonen beiderzijds
een toegevoegde fusiforme wekedelenstructuur, met locatie tussen
de musculus serratus anterior en de thoraxwand (witte pijlen). de
massa is iso-intens ten opzichte van het omliggende spierweefsel.
Inliggend noteren we de afwisselende hyperintense laagjes, die
een gelijkaardig signaal hebben als dat van onderhuids vetweefsel.
figuur 4: de axiale t2-gewogen mrI-beelden tonen de nauwe
relatie van het letsel met de scapulapunt, de musculus serratus
anterior en de thoraxwand (witte pijlen).