gende spier weefsel (Figuren 3 en 4). Deze bundels worden afgewisseld met banden met een intermediair tot hyperintens T1-signaal, gelijkaardig aan onderhuids vetweefsel. Op basis van de typische anatomische locatie, het bilate- rale voorkomen, het klachtenpatroon en de beeldvorming, wordt de diagnose van elastofibroma dorsi gesteld. Järvi en Saxen in 1961. Het is een goedaardig, traag- groeiend, mesenchymaal wekedelenletsel, waarvan de naam verwijst naar de typische locatie in de periscapulaire regio. Het letsel wordt meestal aan de dominante zijde aangetroffen, en in 10-66 procent komt de pathologie bila- teraal voor (1, 2). Typisch treedt het letsel op bij actieve dames van middel- bare leeftijd. De vrouw-manverhouding bedraagt 5-13:1. Hoewel de diagnose klinisch zelden wordt gesteld, wordt in de literatuur een prevalentie van 2 procent beschreven op basis van de retrospectieve analyse van CT-scans bij oudere asymptomatische patiënten. In autopsiestudies loopt dit percentage op tot 24 procent bij vrouwen en 11 procent bij mannen, ouder dan 55 jaar (3). Het letsel heeft een gemiddelde diameter van 5 tot 15 centimeter en be- staat uit hard, elastisch weefsel met geelwitte kleur. Histo- logisch is er uitgebreide proliferatie van vetweefsel en tussenliggend fibro-elastisch weefsel, zonder inflammatoir infiltraat (2). osteale fibroblasten een rol speelt in de pathogenese van het letsel. Of het hierbij gaat om een primaire degenera- tieve verandering, of om frictie van het schouderblad tegen de thoraxwand, is onvoldoende bekend. De mechanische theorie wordt ondersteund door de voorkeurslocatie aan de rechterschoudergordel (bij rechtsdominantie) en door de hogere incidentie bij patiënten die veel handenarbeid verrichten (2, 3). ma geen klachten. In de overige helft kan het letsel gepaard gaan met zwelling rondom de scapula, stijfheid en/of ver- minderde mobiliteit van de aangedane schoudergordel. Bij abductie en adductie van de bovenarm voelt de patiënt |