herinnering brengen. Die richtlijnen werden in 2009 gepu- bliceerd door het KDIGO (Kidney Disease Improving Global Outcomes). Vervolgens gaan we in op het kritieke ver schil (KV), een concept uit de klinische biologie dat fundamenteel is inzake biomarkers en monitoring van een ziekte. van parathormoon (PTH) en de botfractie van de alkalische fosfatasen (BAF) te bepalen om de botombouw te evalueren (1). Een belangrijke term, die we in dit artikel vaak zullen ge- bruiken, is de term monitoring. Monitoring impliceert een longitudinale follow-up van de patiënten in de tijd. Ook de internationale richtlijnen raden formeel aan om het thera- peutische beleid niet te baseren op één enkele PTH-waarde, maar wel op een tendens die verschijnt bij follow-up van de PTH-spiegel. Het KDIGO doet ook een voorstel voor de fre- quentie van PTH- en BAF-bepaling naargelang de evolutie en het stadium van de nierinsufficiëntie (1). In die context moet ook worden herinnerd aan het belang van het concept van KV van een biomarker (10). Het KV kan worden gede- finieerd als het percentage verandering waarbij een verschil tussen twee opeenvolgende bepalingen bij eenzelfde patiënt niet meer kan worden toegeschreven aan het toeval, maar een klinisch significante verandering vormt. Het KV hangt af van de analytische variatiecoëfficiënt van de meting en de intra-individuele variatiecoëfficiënt (of biologische variatie- coëfficiënt) van de biomarker. Met andere woorden, bij her- haalde meting van een biologische variabele bij een gege- ven patiënt moet het KV (uitgedrukt in %) van die variabele worden overschreden vooraleer er kan worden gesteld dat het verschil tussen twee opeenvolgende resultaten klinisch significant is (11). dEfInItIE En PatHofySIoLoGIE botombouw, maar ook op de mineralisatie van het bot en de botmassa. Botombouw bestaat uit opeenvolgende fasen van botresorptie door osteoclasten en botaanmaak. De snelheid van ombouw is afhankelijk van het aantal actieve ombouweenheden (het aantal osteoblast-osteoclastkop- pels). Bij patiënten met nierinsufficiëntie kan de ombouw normaal, hoog of zwak zijn. Osteoblasten zetten collageen af in de lacunes die de osteoclasten achterlaten. Dat collageen wordt progressief gemineraliseerd, doorgaans in minder dan 30 dagen. Die primaire mineralisatie kan normaal of ver- minderd zijn bij nierlijden. De botmassa (of het botvolume) wordt geëvalueerd op grond van de verhouding botvolume/ volume van het spongieuze weefsel en op grond van de dikte en de porositeit van het corticale bot. De botombouw en de van de botmassa het resultaat zijn van veranderingen van de mate van botombouw. Een meting van de botdichtheid door osteodensitometrie is helaas geen betrouwbare maat van botombouw bij dialysepatiënten. Interpretatie van de botdichtheid kan moeilijk zijn in het kader van ROD, maar meting van de botdichtheid kan wel nuttig zijn om het frac- tuurrisico te ramen. Dialysepatiënten kunnen verschillende vormen van botafwijkingen vertonen en de combinatie van die afwijkingen resulteert in vier soorten botletsels: osteitis fibrosa (een verhoogde botombouw), adynamisch bot (een te lage botombouw), osteomalacie (een gebrekkige minera- lisatie) en gemengde osteopathie (combinatie van gebrek- kige mineralisatie en verhoogde botombouw). Bij alle vier de letsels kan de botmassa toenemen of verminderen (2, 12). nieuwe ontdekkingen worden gedaan, krijgen we een al- maar beter inzicht in die pathofysiologie. De kinetiek en het gewicht van de verschillende factoren die we gaan bespre- ken, kunnen veranderen. Hyperfosfatemie of beter gezegd onvoldoende fosfaatexcretie, één van de eerste fenomenen die zich voordoen bij chronische nierinsufficiëntie, is te wij- ten aan de inkrimping van het aantal nefronen. Fosfaatre- tentie verhoogt de productie van FGF23 (Fibroblast Growth Factor 23) door de osteocyten in het bot (via mechanismen die nog niet bekend zijn). FGF23 stimuleert de excretie van fosfaat door de resterende nefronen zodat de serum- fosfaatspiegels tijdelijk op een normaal niveau kunnen wor- den gehouden. FGF23 werkt via een receptor en een core- ceptor, klotho genaamd. Een verhoogde FGF23-spiegel, een verminderd aantal nefronen en een hogere fosfaatbelasting verminderden de productie van calcitriol in de nieren (2, 13). Terzelfder tijd stijgt het risico op ontwikkeling van se- cundaire hyperparathyreoïdie als gevolg van een combinatie van onderling samenhangende factoren. De serumspiegel van calcitriol daalt, waardoor er minder calcium in de darmen wordt geabsorbeerd, wat resulteert in het wegval- len van de negatieve terugkoppeling op de transcriptie van PTH. Hyperfosfatemie verlengt de halfwaardetijd van PTH. De expressie van receptoren die gevoelig zijn voor calcium, vitamine D, FGF23 en klotho in de bijschildklieren zelf, ver- mindert geleidelijk, waardoor de bijschildklieren almaar au- tonomer gaan worden. Hoge serum-PTH-spiegels verhogen de botombouw en veroorzaken botletsels. We moeten echter voor ogen houden dat botombouw ook gecontroleerd wordt door andere lokale en systemische factoren dan PTH. Die factoren kunnen een verklaring vormen voor andere types van aantasting van de botombouw. Als het PTH te sterk wordt onderdrukt door calciumzouten en/of vitamine D- derivaten, neemt de botombouw te sterk af. Het is tevens be- langrijk om voor ogen te houden dat er een zekere graad van resistentie is tegen de werking van PTH. Het mechanisme |