background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 5 | 2013
12
LUPUS-antICoaGULanS (LaC)
LAC wordt beschouwd als de sterkste risicofactor voor
trombose. Dit is vaak gebaseerd op de meta-analyse van
Galli et al. en aangetoond in tal van studies (19). Dit ge-
geven moet met enige voorzichtigheid worden geïnter-
preteerd, omdat er ook in deze studies methodologische
tekortkomingen zijn wat betreft studiedesign (12). Enkele
studies met een goed ontwerp, bevestigen de associatie
tussen trombose en de aanwezigheid van LAC. Ook hier
is er een aanzienlijke variabiliteit in de gevonden asso-
ciaties. Het risico van een eerste episode van veneuze
trombo-embolie gekoppeld aan LAC varieert met odds
ratios
van 3,6-9,4 en voor ischemische beroerte van 1,8-
43,1 (12). Eén van de redenen voor deze variabiliteit is
de grote variatie in de methodologie die in deze studies
voor de LAC-detectie gebruikt werd. Het uitvoeren van de
fosfolipidenafhankelijke stollingstesten voor de detectie
van LAC gebeurt in verschillende stappen, met name de
screeningsstap, een mengproef en een confirmatietest in
twee verschillende testsystemen. Dit maakt de analyses
en de interpretatie zeer complex (8, 13). Sommige studies
gebruikten testen die niet in de huidige richtlijnen zijn
opgenomen of interpreteren de resultaten niet zoals aan-
bevolen (13).
Een LAC-resultaat moet altijd samen met de resultaten
van aCL en a
2
GPI worden beschouwd. Een geïsoleerde
positieve LAC-test wordt vaak waargenomen bij asymp-
tomatische personen en kan vals-positief zijn bij oudere
patiënten of wanneer LAC voor de eerste maal is gediag-
nosticeerd (13). Daarom moeten LAC-testen beperkt
worden tot een populatie met een significante kans voor
het hebben van AFS. Jonge patiënten (< 50 jaar) met
niet-uitgelokte veneuze of arteriële trombose zijn het
meest relevant. Herhaald testen ter confirmatie is nood-
zakelijk (1, 13).
Alternatieve stollingstesten zijn ontwikkeld om te dis-
crimineren tussen
2
GPI-afhankelijke en niet-
2
GPI-
afhankelijke LAC. De klinische betekenis zal verder moe-
ten worden gevalideerd in grotere studiepopulaties (30,
31). De stollingstesten van LAC zijn niet-kwantitatief, waar-
door het moeilijk is om te beoordelen of hoge titer-LAC
een sterkere risicofactor is voor klinische complicaties
dan lage titer-LAC. Kwantificering van LAC kan helpen
om patiënten op te delen in risicogroepen. Dergelijke kli-
nische studies zijn alleen mogelijk als kwantificering van
LAC haalbaar wordt. Dergelijke studies zijn beschikbaar,
maar nog onvoldoende op evidentie gebaseerd. Kwantifi-
cering van de LAC-activiteit door alternatieve methoden
kan helpen om dit probleem op te lossen (32-34). Deze
testen zijn echter niet geschikt om uit te voeren in de
dagelijkse praktijk.
GLoBaLE IntErPrEtatIE van dE tEStrESULtatEn
Het is gebleken dat bij patiënten die positief scoren voor
alle drie de testen (LAC, aCL en a
2
GPI), er een veel beter
verband bestaat met klinische symptomen van AFS (35).
Het risico van trombotische gebeurtenissen neemt bij
AFS-patiënten toe met het aantal positieve tests. Het ma-
ken van antilichaamprofielen en testcombinaties kan hel-
pen bij de risico-inschatting (26, 35).
Er is voldoende evidentie dat de antilichamen tegen het
domein I van
2
GPI specifieker zijn en gerelateerd aan
trombose (24). Deze assays zullen weldra beschikbaar zijn
voor de dagelijkse praktijk. Het is echter nog niet duide-
lijk of dit inderdaad de enige pathogene antilichamen zijn
tegen
2
GPI (36). De gelijktijdige aanwezigheid van LAC
zou helpen bij het identificeren van pathogene antilicha-
men. Een positieve aCL versterkt dan nog het potentieel
om de pathogene AFA te identificeren (37). Drievoudige
positiviteit komt vaak voor bij AFS-patiënten en impliceert
een hoog risico voor een nieuw trombo-embolisch voor-
val. Ook dragers hebben een hogere kans voor het ontwik-
kelen van een eerste evenement (38), zeker bij mannen
en wanneer er andere risicofactoren aanwezig zijn. Een
enkele positieve test is minder duidelijk gekoppeld aan
trombose (37). Ook andere testcombinaties (LAC/ aCL of
LAC/ a
2
GPI) correleren met een verhoogd risicoprofiel
(26). Door de methodologische tekortkomingen van alle
assays voor het opsporen van AFA dient echter de enkel-
voudige, dubbele of drievoudige positiviteit met enige
omzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Een patiënten-
staal dat positief test met een bepaalde assay zal daarom
niet automatisch positief testen wanneer het wordt uitge-
voerd met een andere assay of in een ander laboratorium.
Opnieuw testen met een andere methodologie kan nuttig
zijn. Testresultaten dienen ook steeds geïnterpreteerd te
worden in functie van de lokale referentiewaarden (1, 13).
Een interpretatieve commentaar op het patiëntenrapport
kan hier behulpzaam zijn.
ConCLUSIE
Voor goede patiëntenzorg is het een cruciaal punt om
diagnostische testen te hebben die onderscheid kunnen ma-
ken tussen trombosegerelateerde AFA en niet-trombose-
gerelateerde AFA. In afwachting van laboratorium testen
met een betere performantie om de pathogene AFA aan te
tonen, moeten we optimaal gebruikmaken van de drie tes-
ten die momenteel zijn opgenomen in de classificatiecrite-
ria voor AFS (LAC, aCL en a
2
GPI) (1). AFA-positiviteit in
meerdere testen lijkt een ernstiger verloop van de ziekte
te weerspiegelen. Als gevolg daarvan wordt de bepaling
van antilichaamprofielen en subclassificatie van patiën-
ten, volgens het aantal en het soort test met een positief