background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 5 | 2013
37
worden. Er is dus een lage positieve predictieve waarde
van niet-geïdentificeerde ANCA voor de diagnose van we-
genergranulomatose. ANCA-bepaling zou dan ook beter
gebeuren in klinische situaties waarbij er een eerder grote
kans a priori bestaat.
Bij patiënten met niet-geïdentificeerde ANCA was er een
hoog gedeelte met gastro-enterologische inflammatoire
ziekten.
Patiënten met granulomatose van Wegener en met niet-
geïdentificeerde ANCA lijken minder ernstig ziek te zijn.
Nieraantasting komt minder vaak voor, terwijl gelokali-
seerde ziekte en KNO-aantasting frequenter gezien wor-
den. Een vijffactorenscore groter dan nul wordt minder
frequent gezien. Het fenotype is eerder gelijkend op dat
van ANCA-negatieve granulomatose van Wegener.
Deze gegevens dienen nog in een groter, multicentrisch

cohort te worden bevestigd.
Wat WILLEn PatIëntEn mEt rEUmatoïdE artrItIS
In EEn vroEG StadIUm?
Kristien Van der Elst (UZ Leuven) heeft preliminaire re-
sultaten voorgesteld van een eerste longitudinaal kwalitatief
interviewonderzoek bij patiënten met reumatoïde artritis in
een vroeg stadium (8).
Aan de studie namen volwassen patiënten deel met een
bevestigde diagnose van reumatoïde artritis sinds hooguit
één jaar. De patiënten waren afkomstig uit de Leuvense
CareRA-studie. Vier tot zes maanden na toewijzing van de
behandeling volgden er individuele interviews bij 26 patiën-
ten. Minstens één jaar na de start van de behandeling was er
een tweede evaluatie in focusgroepen. Daaraan namen on-
der meer 14 van de 26 patiënten deel die ook aan het eerste
interview hadden meegedaan.
Bij analyse van de gesprekken viel op dat terugkeer naar een
normale toestand de grootste gemene deler was van wensen
van de patiënt. Die wensen waren op te splitsen in aspecten
van ziektecontrole, fysieke aspecten, participatieaspecten en
mentale aspecten.
Wat ziektecontrole betreft, ervoeren de patiënten graag
bewijs van die controle, wensten ze preventie en stabilisa-
tie van gewrichtschade en minder medicatie. Fysieke wen-
sen waren er op het vlak van wegblijven van pijn en andere
fysieke symptomen, mobiliteit en functioneren van de
gewrichten, beperking van bijwerkingen, slaapkwaliteit en
normale veroudering. Als aspecten die betrekking hebben
op participatie werden autonomie en activiteiten van het da-
gelijkse leven geciteerd, net als betrokkenheid bij het werk
en vrije tijd, opnemen van familiale, sociale en maatschap-
pelijke rollen en herwinnen van vitaliteit. Mentale aspecten
hadden te maken met mentaal welbevinden, eigenwaarde-
gevoel, plezier in het leven en zich niet ziek voelen.
Op het tweede evaluatiemoment doken geen nieuwe ver-
wachtingen meer op. Ze waren dan wel iets realistischer en
subtieler van aard. Afwezigheid van pijn bleef erg belang-
rijk, afwezigheid van vermoeidheid werd dan minder aan-
gehaald.
Het was voor de deelnemers moeilijk om prioriteiten in hun
verwachtingen aan te duiden. Wel viel een trend op waarin
pijn en participatie als eerste of tweede bezorgdheid aan-
gewezen werd.
18
f-fdG-oPnamE BIj InfLammatoIrE
SPondyLoartrItIS
Dr. Valérie Huyge (Erasmusziekenhuis, ULB) heeft 39
PET/CT-beelden geïnterpreteerd die werden genomen bij
patiënten met axiale spondyloartritis (9).
De 39 scans waren afkomstig van 34 patiënten die een
diag nose hadden van axiale spondyloartritis volgens de
gemodificeerde New Yorkcriteria. Bij 77 procent van de
patiënten was een verhoogde FDG-opname aanwezig in
minstens één van de volgende vijf regio's: de lumbale pro-
cessus spinosus
(51%), de sacro-iliacale gewrichten (10%),
de sternoclaviculaire gewrichten (18%), perifere gewrich-
ten (15%) en costotransversaire gewrichten (28%).
Op de gecombineerde PET/CT-beelden was sacro-iliitis
waarneembaar bij 59 procent van de patiënten. Bij het
combineren van de informatie die apart met PET en CT
was verkregen, was 95 procent van de PET/CT-beelden
afwijkend en suggestief voor spondyloartritis.
Deze preliminaire gegevens suggereren een potentieel
veelbelovende rol voor FDG-PET/CT-beeldvorming bij
patiënten met axiale spondyloartritis.
ZIEKtEaCtIvItEIt BIj rEUmatoïdE artrItIS
En ExPrESSIE SynovIUmGEnEn
Prof. Bernard Lauwerys (Erasmusziekenhuis, ULB)
en zijn team hebben de genexpressie onderzocht van het
synovium van onbehandelde en behandelde patiënten. Ze
stelden duidelijke verschillen vast en vonden ook markers
die correleerden met respons op therapie.
In deze studie werd de genexpressie onderzocht in het
synovium van de knie van 65 patiënten met reumatoïde
artritis. De bepaling van de genexpressie in het synovium
kon zowel vooraf als tijdens therapie gebeuren. De deelne-
mende patiënten leden aan reumatoïde artritis in een vroeg
stadium, die behandeld werd met methotrexaat, tocilizu-
mab of rituximab (bij resistentie tegen methotrexaat en
TNF--remmers).