background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 5 | 2013
10
maar een aantal moeilijke kwesties bleven onopgelost. De
laatste jaren kende de standaardisatie voor de LAC-testen
een aanzienlijke verbetering (1, 13), terwijl de standaardi-
satie van de immunoassays nog op zich laat wachten.
Er is enorme vooruitgang geboekt in het ontrafelen van
de pathogenese van de aandoening, maar de identificatie
van patiënten met risico op trombo-embolische compli-
caties blijft moeilijk (6, 14). De link tussen plasma-AFA
en trombose bij patiënten is niet altijd zo duidelijk, ten
minste niet met de testen die momenteel gebruikt worden.
De parallel tussen alle drie beschikbare testen is de
2
GPI-
afhankelijkheid, waarvan de associatie met trombose werd
aangetoond (15). Een groot aantal studies toonde het
risico voor klinische complicaties aan bij patiënten met
AFA, maar prognostische serologische markers voor de
voorspelling van trombose of zwangerschapscomplicaties
zijn nog niet beschikbaar (16). De betekenis van de drie
huidige laboratoriumcriteria wordt verder onderzocht en
in afwachting van betere of andere testen in de diagno s-
tische uitwerking voor AFS hebben ze alle hun rol (11). In
dit artikel worden de verschillende AFA besproken met
hun sterktes en tekortkomingen, en hun rol in de risico-
inschatting voor trombose (17).
antIfoSfoLIPIdEnantIStoffEn GEmEtEn
mEt ImmUnoaSSayS
Kort na de ontwikkeling van de ELISA in 1985 bleek dat
aCL een trombotische risicofactor was (18). Vele jaren
later, in een systematische review van de literatuur bleek
dat deze associatie niet consistent was en van studie tot
studie sterk verschilde (19). Recentere studies toonden
figuur 1: Classificatiecriteria voor antifosfolipidensyndroom (afS) (8).
Xa
Protrombine
Va
AFS
IXa X
VIIIa
Kritieke criteria
Labcriteria
Trombine
2
GPI
2
GPI
Trombose
en/of
Zwangerschaps-
morbiditeit
Coagulatieassays: LAC
en/of
ELISA:
aCL, anti-
2
GPI IgG/IgM
anti-
2
GPI
aCL
Receptor
APA
de linkerkant van de figuur toont hoe antilichamen tegen
2
GPI binden aan een negatief geladen fosfolipidenoppervlakte.
Interactie van deze complexen met verscheidene cellulaire receptoren, resulteert in cellulaire activering. de trombogene
activiteit van de complexen vloeit voort uit hun vermogen om verschillende celtypes betrokken bij hemostase te activeren,
zoals bloedplaatjes en endotheelcellen. Sommige van de klinische manifestaties van het afS kunnen niet verklaard worden
door trombusvorming; bij zwangerschapscomplicaties spelen vermoedelijk ook andere mechanismen (inflammatie) een rol.
de rechterkant van de figuur toont hoe functionele afa als lupus-anticoagulans (LaC) worden gedetecteerd, via hun vermogen
om de fosfolipidenafhankelijke stollingstesten te verlengen door competitie op de fosfolipidenmembraan voor de activering
van de stollingsfactoren. LaC interfereert met de activering van de stollingsfactoren en vertraagt de trombinevorming.
Immunologische testen sporen antilichamen op, hetzij rechtstreeks tegen
2
GPI, hetzij in een fosfolipidenafhankelijke wijze,
zoals in de aCL-assays.