HEt SC-GEWrICHt onderzoek van Rowe en Marble bleek dat van de 1.603 schouderblessures er slechts bij 3 procent sprake was van een beschadiging van het SC-gewricht (4). De twee belang- rijkste oorzaken van beschadigingen van het SC-gewricht zijn hoogenergetische traumata (bv. motorongelukken en sportblessures). jonGvoLWaSSEnEn (tot ± 23 j). de mediale groeikraakbeenschijf heel laat. Daarom is een echte luxatie heel uitzonderlijk voor de leeftijd van 23 jaar en betreft het meestal een verplaatste fractuur ter hoogte van de groeikraakbeenschijf (epifysiolyse) (5). De verplaat- sing van het laterale deel van de clavicula kan zowel naar voren als naar achteren zijn. Rx, echo en CT kunnen gebruikt worden om de diagnose te stellen. Als er geen metafysaire component is aan de frac- tuur (Salther-Harris II), kan door het feit dat de epifyse nog niet verbeend is, een fractuur op CT misgediagnosticeerd worden als een luxatie. In deze gevallen kan een NMR- scan meer uitsluitsel geven. Initieel is steeds een gesloten reductie aangewezen. Indien dit faalt wordt er, wegens de belangrijke mediastinale structuren posterieur van het gewricht, voornamelijk bij de posterieur verplaatste frac- tuur een open reductie en interne fixatie aangeraden. diale claviculafracturen (6). Gezien de etiologie van hoog- energetische traumata zijn er in 90 procent van de gevallen geassocieerde letsels (hemo-/pneumothorax, ribfracturen, hoofd-halsletsels). Een CT is doorgaans het meest aan- gewezen onderzoek om de diagnose te stellen (Figuur 1). In 22 procent van de gevallen wordt de fractuur gemist bij Rx. Meestal ontstaat er een verkorting en verplaatst het late- raal deel zich anterieur. De initiële behandeling is conservatief met een draag- doek of een cijfer 8-verband voor comfort. Doch, in ver- gelijking met midshaft-fracturen is er een grotere kans op non-union. Operatieve behandeling is meestal succes- vol, hoewel deze behandeling enkel in case reports wordt gemeld. SC-gewricht ook luxeren. Daar waar de superieure luxatie bij het acromioclaviculaire gewricht het meest frequent is, is dit voor het SC-gewricht de anterieure luxatie (1). van het acromioclaviculaire gewricht is een posterieure luxatie van het SC-gewricht veel frequenter. Een poste- rieure dislocatie kan veroorzaakt worden door een directe klap op de anteromediale clavicula of door een hevige kracht die wordt uitgeoefend op de posterolaterale schou- der zodat de schouder anterieur verschuift. Een anterieure dislocatie kan optreden wanneer de anterolaterale clavicu- la geraakt wordt en de schouder naar achteren verschuift. Het posttraumatische SC-letsels worden het best met een CT-scan geëvalueerd (Figuur 2). Op de axiale sec- ties zijn zowel de gekwetste als de normale zijde te zien. Posterieure luxaties kunnen leiden tot beschadigingen van posterieure mediastinale structuren. Soms kan kort- ademigheid, moeite met slikken of zelfs stikken hierdoor verklaard worden. In de meest ernstige gevallen kan zelfs een hemodynamische shock of pneumothorax optreden. daties om de ernst van het trauma ter hoogte van het SC- gewricht te beschrijven. Bij patiënten met type I-letsels zijn de ligamenten nog intact en is het gewricht nog stabiel. Bij type II-letsels is er sprake van een gedeeltelijke bescha- diging van de ligamenten. Type III-letsels resulteren in een luxatie van het SC-gewricht, hetzij naar voren, hetzij |