background image
8
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 4
2013
756 patiënten, van wie er 708 konden worden geëvalueerd.
De schildwachtklier kon worden geïdentificeerd in 92,9% van
de gevallen van cN1 en in 89,5% van de gevallen van cN2.
Het percentage fout-negatieve uitkomsten was 14,0% (14).
In de Duitse SENTINA-studie werden de patiënten in
4 groepen ingedeeld, waaronder pre- en postchemothe-
rapie (
Figuur 1), om het percentage detectie van schild-
wachtklieren voor en na neoadjuvante chemotherapie en
het percentage fout-negatieve uitkomsten te bepalen,
maar ook om na te gaan welke factoren aanleiding kunnen
geven tot fout-negatieve uitkomsten. Een schildwachtklier
werd teruggevonden in 99% van de gevallen voor neo-
adjuvante chemotherapie bij cN0, slechts in 60% van de
gevallen na neoadjuvante chemotherapie en in 80% van
de gevallen bij patiënten met een cN1-kanker die een cN0-
kanker was geworden. Het percentage fout-negatieve uit-
komsten was overigens erg hoog (51,6%) bij patiënten bij
wie de schildwachtklier al was opgespoord voor de che-
motherapie. Dat percentage bedroeg 14,1% bij patiënten
met een cN1-kanker die een cN0-kanker was geworden.
Het percentage fout-negatieve uitkomsten na neoadju-
vante chemotherapie tot slot bedroeg 14% bij patiënten
met aanvankelijk een cN1-kanker. De conclusie luidt dus
dat de schildwachtklier zeer vaak kan worden gedetec-
teerd voor behandeling, maar het percentage detectie van
de schildwachtklier is onaanvaardbaar laag als de proce-
dure voor opsporing van de schildwachtklier wordt over-
gedaan na een neoadjuvante behandeling. Momenteel zijn
twee studies aan de gang, Alliance en NRG 9353, waarin
okselklieruitruiming wordt vergeleken met radiothera-
pie na biopsie van de schildwachtklier na neoadjuvante
chemotherapie (15).
Radiotherapie: update
In de START A-studie werden verschillende schema's van
radiotherapie van de hele borst na conservatieve chirurgie
vergeleken: 50Gy in 25 fracties verspreid over 5 weken en
respectievelijk 41,6Gy of 39Gy in 13 fracties verspreid over
5 weken. Het percentage lokaal recidief na 10 jaar was
respectievelijk 7,4%, 6,3% en 8,8%. In de START B-studie
werd een dosis van 50Gy verdeeld over 25 fracties in 5
weken vergeleken met 40Gy in 15 fracties over 3 weken.
Het percentage lokaal recidief na 10 jaar was respectieve-
lijk 5,5% en 4,3%.
"De resultaten van de UK START-studie (Standardisation
of Breast Radiotherapy)
zullen onze praktijk waarschijn-
lijk veranderen, denkt Patrick Neven. In die studie met
momenteel een follow-up van 10 jaar werd immers aan-
getoond dat de patiënten goed kunnen worden behandeld
met een lagere en minder gefractioneerde dosis (40Gy in 15
fracties in plaats van de klassieke 50Gy in 25 doses
(Figuur
2
), terwijl de cosmetische resultaten beter zijn (16)."
In de TARGIT-studie (
TARGeted Intraoperative radio-
Therapy) werd het nut van peroperatieve radiotherapie
onderzocht bij 3.451 patiënten met borstkanker in een
vroeg stadium. Ook in die studie werden interessante re-
sultaten waargenomen. Het percentage homolateraal re-
cidief na 5 jaar was beter dan met de klassieke EBRT-tech-
niek (HR = 2,05; p = 0,042) behalve bij patiënten met een
PgR-positieve borstkanker. De sterfte was evenwel lager,
het verschil was echter niet significant en vooral de sterf-
te die niet gerelateerd was aan borstkanker, was beter na
peroperatieve radiotherapie. Er waren ook minder andere
kankergezwellen dan borstkanker (-2,1%; p = 0,009) (17).
Nut van een secundaire adjuvante
chemotherapie?
In de CALOR-studie werd bij 162 patiënten met een lo-
kaal en regionaal recidief aangetoond dat toediening
van chemotherapie na een chirurgische behandeling
voor een lokaal recidief het risico op een later recidief na
5 jaar met 41% verlaagt (p = 0,046) en de sterfte met 59%
(p = 0,02). Chemotherapie had vooral een gunstig effect bij
HR-negatieve borstkanker. Bij multivariate analyse hadden
de volgende factoren een prognostische waarde wat de
ziektevrije overleving betreft: het vrije interval tussen de
behandeling van de primaire tumor en de diagnose van
lokaal recidief (p = 0,002) en toediening van chemothe-
rapie na de chirurgische behandeling voor lokaal recidief
(p = 0,01). De hormonale toestand van de primaire tumor,
toediening van adjuvante chemotherapie na behandeling
van de primaire tumor en de ligging van het lokale recidief
hadden geen prognostische waarde (18).
Enkele fase III-studies waarvan de
resultaten een antwoord zouden kunnen
geven op relevante klinische vragen
betreffende HER2-negatieve borstkanker
ATLAS, eindresultaten
Ook de langverwachte langetermijnresultaten van de
ATLAS-studie (
Adjuvant Tamoxifen Longer Against Shor-
ter) werden gepresenteerd. In die studie werd een adju-
vante behandeling met tamoxifen gedurende 5 en 10 jaar
vergeleken (19). Daarmee is de discussie over de optimale
duur van een hormonale behandeling weer geopend en
moet worden overwogen om de praktijk te veranderen,
"althans bij sommige premenopauzale patiënten die geen
aromataseremmer krijgen"
, zei Guy Jerusalem (ULg). We
herinneren eraan dat de EBCTCG bij een meta-analyse van
20 studies heeft aangetoond dat tamoxifen gedurende
5 jaar niet alleen het risico op recidief verlaagt, maar ook
de sterfte na 15 jaar met ongeveer een derde verlaagt
(23,6% tegen 32,7%) (20).
"Het feit dat de curven blijven
uiteengaan wijst overigens op een sterk carry-overeffect."
In de ATLAS-studie werden 6.846 patiënten met een ER-
positieve borstkanker gerandomiseerd naar verdere behan-
deling met tamoxifen gedurende nog eens 5 jaar (n = 3.428)