background image
39
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 4
2013
VVog-L
enteVergadering
, g
ent
,
Maart
2013
Een ontmoeting tussen
verloskundigen en
bekkenbodemspecialisten
van urinaire incontinentie. Daarentegen blijken een aan-
tal maternale factoren de kans op incontinentie te verho-
gen: BMI, leeftijd bij de eerste bevalling, en vier of meer
partussen (
Tabel 1).
Ook bij prolaps zien we een protectief effect van de for-
cepsbevalling en opnieuw een zeer beschermend effect
van een primaire sectio. Een hogere leeftijd bij de eerste
partus en het aantal bevallingen doen dan weer het risico
op prolaps toenemen. Anders dan voor urinaire inconti-
nentie lijkt er een veel sterkere toename van de incidentie
van prolaps met elke bijkomende bevalling.
De belangrijkste partus-gerelateerde bevorderende factor
voor fecale incontinentie is uiteraard het gebruik van een
forceps, wat het risico op fecale incontinentie 12 jaar na
de partus meer dan verdubbelt. Anders dan voor urinaire
incontinentie en prolaps lijkt een keizersnede geen be-
schermend effect te hebben. Een drietal maternale ken-
merken zorgen voor een verhoogd risico: een BMI > 25,
leeftijd bij partus > 30 jaar en een Aziatische origine.
Jan Deprest waarschuwt tot slot voor al te overhaaste
conclusies: een associatie tussen twee factoren betekent
uiteraard niet dat er per se een oorzakelijk verband is.
3
de
en 4
de
graad ruptuur van de anale
sfincter: (h)erkennen en behandelen
Erika Werbrouck,
Sint Jozefskliniek, Izegem
Een goede fecale continentie
vereist de samenwerking van
verschillende mechanismen: een
normale darmfunctie en stoel-
gangsconsistentie, een rectum als
reservoir, een goede functie van
de musculus puborectalis, externe
anale sfincter en interne anale
sfincter, een intacte bezenuwing en een normale hemor-
roïdale plexus. Indien een of meerdere van deze systemen
falen, kan ongewild stoelgangs- of flatusverlies optreden.
De interne anale sfincter bestaat uit glad spierweefsel
en staat onder controle van het autonoom zenuwstelsel.
Deze sfincter is verantwoordelijk voor 80% van de rustto-
nus van het anaal kanaal. De externe anale sfincter bestaat
daarentegen uit gestreept spierweefsel en staat onder
controle van de nervus pudendus.
Het risico op een sfincterletsel bij de partus wordt geschat op
gemiddeld 1 tot 5%. Dit risico stijgt uiteraard met het gebruik
van een ventouse en vooral bij forcipale extractie. Om perma-
nente schade te voorkomen is het vooral belangrijk om een
sfincterletsel te herkennen en nadien lege artis te behandelen.
Obstetrische anale sfincterletsels kunnen zich uiten in
anale incontinentie (verlies van vaste stoelgang,
soiling of
flatus), fecale urge, dyspareunie, fistels en perineale pijn.
Een letsel van de externe anale sfincter zal vooral aanlei-
ding geven tot urge en verlies van vaste stoelgang, terwijl
een beschadiging van de interne anale sfincter veeleer
zorgt voor flatusincontinentie en soiling.
Iatrogene sfincterletsels kunnen veroorzaakt worden door
het plaatsen van een mediane episiotomie of verkeerd
uitgevoerde mediolaterale episiotomie. Een correcte me-
diolaterale episiotomie wordt uitgevoerd vanuit de com-
missura posterior onder een hoek van 40-60°. Bij een te
scherpe hoek kan een sfincterletsel veroorzaakt worden.
De internationaal meest gebruikte classificatie voor sfinc-
terletsels is die van Sultan (
Figuur 1). Uit verschillende
studies is gebleken dat sfincterletsels vaak miskend wor-
den en dat de detectiegraad stijgt met ervaring en trai-
ning. Een goed herstel begint aldus met het herkennen en
correct classificeren van het letsel. De ingreep gebeurt bij
voorkeur in het operatiekwartier, onder regionale of alge-
mene anesthesie. De anale mucosa wordt gesloten met
polyglactin (Vicryl 3-0) afzonderlijke hechtingen, waarbij
de knopen best in het anaal kanaal worden gelegd. Voor
de interne anale sfincter wordt best polydioxanone (PDS
3-0) of eventeel Vicryl 2-0 gebruikt, met afzonderlijke
end-to-endhechtingen. De externe anale sfincter wordt
gesloten met PDS 3-0,
end-to-end (bij ruptuur graad 3a)
of overlappend (bij 3b-ruptuur of meer). Na herstel wordt
best gedurende 5 dagen een breedspectrumantibioticum
voorgeschreven en gedurende 14 dagen een laxativum
gebruikt ter preventie van wonddehiscentie en infectie.
Bekkenbodemkinesitherapie wordt best opgestart na 6 à
12 weken.
Bij follow-up dienen klachten van fecale urgency en stoel-
gangsverlies specifiek worden nagevraagd op de post-
partale consultatie. Ongeveer 85% van de patiënten zijn
Erika Werbrouck
Figuur 1: Classificatie van Sultan.