background image
11
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 4
2013
van 1.552 patiënten die een behandeling van 2 jaar hadden
gekregen, en 1.553 patiënten die gedurende 1 jaar waren
behandeld, was de ziektevrije overleving na een mediane fol-
low-up van 8 jaar vergelijkbaar in de twee groepen (75,8%
versus 76%; HR = 0,99; p = 0,86), ongeacht de hormonale
toestand. Ook de totale overleving was vergelijkbaar in de
twee groepen (86,4% tegen 87,6%; HR = 1,05; p = 0,63).
Het aantal patiënten met een significante achteruitgang van
de LVEF bedroeg evenwel respectievelijk 7,2% en 4,1%. De
LVEF daalde vooral tijdens het tweede jaar en herstelde bij
alle patiënten. Een essentiële vaststelling is dat het gunstige
effect op de totale overleving in de tijd gehandhaafd bleef;
respectievelijk 471 evenementen en 570 in de groep 1 jaar
versus observatie (HR = 0,76; p < 0,0001). De gunstige effec-
ten op de totale overleving waren identiek (278 tegen 350;
HR = 0,76; p = 0,0005) (29).
De resultaten van de PHARE-studie werden door Xavier Pivot
gepresenteerd op het congres van de ESMO van vorig jaar, en
werden nu opnieuw besproken op een plenaire sessie. In die
studie werd trastuzumab gedurende 6 maanden vergeleken
met trastuzumab gedurende 12 maanden. Het primaire eind-
punt was de ziektevrije overleving. Na een mediane follow-
up van 42,5 maanden was de HR van de DFS 1,28 (87,8%
in de groep 12 maanden tegen 84,9%; p = 0,29) in de to-
tale populatie. Gezien het betrouwbaarheidsinterval kon niet
worden geconcludeerd dat de behandeling van 6 maanden
non-inferieur was aan een behandeling van 12 maanden.
Bij analyse van subgroepen volgens de ER-toestand en de
wijze van toediening van trastuzumab kon echter worden
aangetoond dat een behandeling van 12 maanden efficiën-
ter was dan een behandeling van 6 maanden bij patiënten
met een ER-negatieve tumor die sequentieel trastuzumab
hadden gekregen. De frequentie van cardiale problemen was
zoals verwacht hoger met een behandeling van 12 maan-
den (5,7%) dan met een behandeling van 6 maanden (1,9%)
(p < 0,0001) (30). Deze studie zal binnenkort worden
aangevuld met de resultaten van de studies PERSEPHONE,
SHORTER en SOLD.
Romond tot slot heeft de bijgewerkte gegevens van de stu-
dies NSABP B-31 en NCCTG N9831 na een mediane follow-
up van 8,4 jaar gepresenteerd. De NSABP B-31-studie was
een gerandomiseerde, dubbelblinde fase III-studie waarin de
patiënten in 2 groepen werden ingedeeld: 4 AC gevolgd door
4 paclitaxel + placebo versus 4 AC gevolgd door 4 paclitaxel
+ trastuzumab gedurende 1 jaar (concomiterend schema).
In de NCCTG N9831-studie werden de patiënten in 3 groe-
pen ingedeeld: eenzelfde standaardschema van 4 AC gevolgd
door 4 paclitaxel + trastuzumab gedurende 1 jaar conco-
miterend of sequentieel toegediend (die laatste groep werd
niet meegeteld bij deze update). De toegevoegde waarde op
het vlak van de PFS van een behandeling met een HER2-
antagonist bleef mettertijd gehandhaafd (73,7% tegen 62,2%;
HR = 0,60; p < 0,0001), maar het verschil in de totale over-
leving nam nog toe (84% tegen 75,2% na 8 jaar; HR = 0,63;
p < 0,0001), ongeacht de onderzochte subgroep (31).
Enkele opmerkelijke resultaten van
translationeel onderzoek
In de CLEOPATRA-studie werd de combinatie trastuzumab-
pertuzumab vergeleken met trastuzumab alleen. Pertuzumab
had gunstige effecten in alle subgroepen. De totale overleving
na 3 jaar bij patiënten met een gemetastaseerde borstkanker
bedroeg 66% tegen 50% (HR = 0,66; p = 0,0008). Het verschil
in PFS was 6,3 maanden (HR = 0,69). Er was geen verschil
tussen vrouwen ouder en vrouwen jonger dan 65 jaar, ook al
hadden de oudere vrouwen minder docetaxel gekregen. Dat
verklaart ook waarom de incidentie van neutropenie en fe-
briele neutropenie lager was na de leeftijd van 65 jaar (32). Bij
een translationeel onderzoek van die studie kon geen voor-
spellende marker van werkzaamheid van pertuzumab worden
achterhaald (33).
In de NEOSPHERE-studie werd een verband aangetoond tus-
sen pCR en bepaalde immunologische biomarkers (34). In de
MAPLE-studie werd vastgesteld dat een behandeling met
lapatinib in wat het opportuniteitsvenster wordt genoemd
(binnen 14 dagen na chirurgie) de Ki-67-concentratie met
27% verlaagde bij een HER2- borstkanker met een sterke ex-
pressie van HER3 (35).
Voor de bepaling van HER2 worden nu nieuwe technieken
gebruikt. Die werden besproken tijdens de
poster discussion 2.
De belangrijkste resultaten daarvan vindt u op http://sabcs12.
m2usa.com/sabcsdsv.html.
Bose tot slot heeft aangetoond dat het door sequencing van
het genoom met hoog debiet mogelijk is om zeldzame HER2-
mutaties (1,5%) te identificeren, meestal bij tumoren zonder
amplificatie van HER2. Die mutaties activeren de HER2-
signalisatie en lijken in preklinische modellen gevoelig te zijn
voor HER2-tyrosinekinaseremmers zoals lapatinib en vooral
neratinib, een panErbB-TKI die actief is op alle mutaties van
HER2 (36).
"In de VS is een studie gestart waarin de waarde
van neratinib bij HER2-negatieve tumoren met een gedocu-
menteerde mutatie zal worden onderzocht"
, zei Hans Wildiers
(KU Leuven).
Ondersteunende behandelingen
Het risico op myelodysplasie en acute myeloïde leukemie is
licht verhoogd na borstkanker, vooral bij behandeling met
een AC-schema (0,27% na 8 jaar in de NSABP-studies) en
na radiotherapie of gebruik van CSF na tumorectomie. Dat
is logisch, wetende dat leukemie een `omgevingsgebonden'
kanker is. Antracyclines lijken sneller een acute myeloïde leu-
kemie te veroorzaken (na 1-3 jaar) dan cyclofosfamide (4-6
jaar). Op het congres werden de resultaten gepresenteerd van
een prospectieve registratie tussen 1997 en 2008 van 20.533
patiënten met een borstkanker stadium I tot III in 8 NCCN-
centra. De mediane follow-up bedroeg 5,1 jaar. 51 patiënten
(0,25%) hebben een bloedkanker ontwikkeld: een myeloïde
leukemie na een mediaan interval van 3,5 jaar (n = 44) of een
lymfoïde leukemie na een mediaan interval van 2 jaar (n = 7)
(37). Het risico was 2,5-maal hoger bij vrouwen die chemo-
therapie hadden gekregen dan bij vrouwen die `alleen maar'