background image
MEDI-
SfEEr
421
8
3 oktober 2013
T
ot dat besluit komt aCHIL (Ambulatory Care Health Infor-
mation Laboratory)
, een project dat de doeltreffendheid van
de zorgtrajecten evalueert. onderzoekers van het Weten-
schappelijk Instituut volksgezondheid hebben hierover de leiding.
We keken deze observationele studie over de periode 2009-2011
in. aCHIL baseert zich op informatie afkomstig van het Intermu-
tualistisch agentschap (IMa), het referentienetwerk Intego, het
referentienetwerk Huisartsenpeilpraktijken (PP) en op gegevens
uit een `centrale pijler'. onder dit laatste begrip verstaat men "een
verzameling gegevens geëxtraheerd uit de elektronische patiënten-
dossiers van huisartsen of manueel in een webapplicatie ingebrachte
informatie." via deze centrale pijler verzamelde aCHIL voor 2011
gegevens over 18.250 dM2- en 12.889 CNI-patiënten.
`reservoir' voor opname
een `niet verwaarloosbaar deel' van de patiënten die potentieel in
aanmerking komt, werd tussen 2009 en 2011 effectief opgenomen
in een zorgtraject (Zt). In 2010 kwamen volgens de huisartsenpeil-
praktijken circa 33.702 patiënten in aanmerking voor een dM2-Zt.
eind september 2012 telde het dM2-Zt 28.861 opgenomen patiën-
ten (bron: riziv). de IMa-gegevens geven aan dat van de patiënten
met een diabetesconventie tussen 2006-2010 er in 2010 28% een
dM2-Zt-contract hadden afgesloten. een derde van de potentiële
CNI-patiënten volgens de peilpraktijken was in 2011 opgenomen in
een Zt. volgens het riziv hadden eind 2012 20.026 patiënten een
contract voor een CNI-zorgtraject.
op basis van dit alles stelt aCHIL dat er voor de nabije toekomst,
de periode 2012-2014, nog een `reservoir' voor opname in een Zt
overblijft. een kritische kanttekening hierbij is echter dat het af-
bakenen van de groep potentiële Zt-patiënten een moeilijke klus
is. voor CNI plaatst het WIv bijvoorbeeld ook vraagtekens bij de
inclusiecriteria van het Zt.
Omzichtigheid geboden
een belangrijke vaststelling is dat beide Zt de juiste patiënten re-
kruteren, namelijk mensen waarvoor al verschillende jaren speci-
fieke aandacht vereist is. voor diabetes gaat het over patiënten die
al sinds 2006 moeilijk te regelen zijn. Slechts een derde heeft een
Hba1c < 7%, het bMI van meer dan de helft ligt hoger of is ge-
lijk aan 30, ze hebben meer comorbiditeiten gelinkt aan diabetes
en hun nierfunctie gaat sneller achteruit. Patiënten in een Zt voor
CNI hebben ­ in vergelijking met patiënten die wel in aanmerking
komen maar niet zijn opgenomen ­ een snellere achteruitgang van
de glomerulaire filtratie, lagere eGfr-waarden en een hogere bMI.
Ze zijn jonger, met meer comorbiditeiten en meer verwikkelingen.
als kanttekening stellen de onderzoekers wel dat de Zt-patiënten
geen homogene groep vormen en sterk wisselende evoluties Hba1c-
(dM2) en eGfr-waarden (CNI) vertonen. aCHIL wijst ook op een
mogelijk `healthysurvivorseffect'. Met andere woorden: hoe ouder
de patiënt, hoe beter de regeling van de glycemie en andere parame-
ters bij dM2. bij CNI impliceert het dat eGfr minder snel vermin-
dert. omzichtigheid is dus te allen tijde geboden.
Variaties tussen artsen
aCHIL stelt vast dat in 2009 ­ in vergelijking met andere groepen
diabetici en met de situatie voordien ­ bij de opstart Zt-patiënten
intenser worden opgevolgd voor de parameters Hba1c, cholesterol,
bloeddruk, voorschrijven van statines, opvolgen nierfunctie en oog-
fundusonderzoek. CNI-patiënten worden eveneens op een aantal
parameters beter en uitgebreider opgevolgd. "deze veranderingen
in frequentie, zo stelt het rapport, kan men redelijkerwijze toe-
schrijven aan de zorgtrajecten. Wel moet er gewezen worden op de
variaties tussen artsen. evenmin valt na te gaan of deze effecten bij
de opstart tijdelijk zijn of eerder een duurzaam karakter hebben."
aCtUaLIteIt
JS0736N
Onduidelijk of zorgtrajecten
gezondheidstoestand
verbeteren
Geert Verrijken
Uit gegevens afkomstig van 18.250 patiënten in het zorgtraject diabetes type 2 (DM2) en van 12.889
patiënten in het zorgtraject chronische nierinsufficiëntie (CNI) valt af te leiden dat de zorgtrajecten
inderdaad patiënten opnemen die hieraan effectief nood hebben. In die zin zijn ze doeltreffend.
Ze verbeteren ook de opvolging. Maar of opname ook leidt tot een manifeste verbetering van de
gezondheidstoestand is vooralsnog onduidelijk.