![]() lulaire ion. Het zit grotendeels in de spieren, maar ook in de lever merkt door een groot concentratieverschil tussen het intracellulaire compartiment, waar de kaliumconcentratie 150mmol/l bedraagt, en het extracellulaire comparti- ment, waar de concentratie slechts 4mmol/l bedraagt. dit verschil wordt gehandhaafd dankzij de activiteit van de Na+/k+/ atPase-pomp, die de door hydrolyse van atP gegenereerde energie gebruikt voor de transfer van 2 kaliumionen naar het in- tracellulaire milieu en drie natrium ionen naar het extracellulaire milieu. de extracellulaire kaliumconcentratie is bepalend voor de membraanpolariteit. "Elke verandering in de kaliëmie wijzigt de polarisatie van de cel: hyperkaliëmie maakt het neuromusculaire weefsel overprikkel- baar; hypokaliëmie maakt het verminderd prikkelbaar", preciseert delphine Halleux. bloed schommelt tussen 3,5 en 5mmol/l. verschillende mechanismen zorgen voor het behoud van dit evenwicht. een regu- latiemechanisme op korte termijn bin- nen het uur garandeert de transfer van verschillende factoren kunnen een invloed hebben op dit proces: insuline, bèta-adre- nerge agonisten en aldosteron zijn enkele van de factoren die de opname van kalium in de cellen bevorderen. vindt een uitgestelde regulatie van de kaliëmie plaats door de nieren. de kalium- excretie via de urine wordt voornamelijk verhoogd door hyperkaliëmie, aldosteron en het vocht- en natriumgehalte ter hoogte van de renale tubulus. zen op hyperkaliëmie: paresthesie rond de mond of ter hoogte van de vingers, spier- zwakte in een context van spijsverterings- stoornissen zoals misselijkheid, braken of ileus. In de meeste gevallen gaat het echter om vrij onopvallende of atypische symptomen. een bloedonderzoek en een elektrocardio- gram zijn dan ook de belangrijkste elemen- ten in het diagnostisch proces. ties van hyperkaliëmie verschijnen ge- woonlijk bij een kaliumconcentratie van meer dan 6mmol/l en een zich snel installerende hyperkaliëmie. Ze wijzen op |