background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 5
n
2013
47
12 weken en de patiënt stopt in principe
daadwerkelijk in de tweede week na het be-
gin van de behandeling. De behandeling kan
echter ook worden verlengd, vooral als de
rokers er goed op hebben gereageerd maar
wanneer een terugval dreigt; na terugval kan
ze ook opnieuw worden voorgeschreven.
De belangrijkste bijwerking van varenicline
is lichte tot matige misselijkheid van voor-
bijgaande aard in de meeste gevallen, maar
soms ook heviger misselijkheid waardoor de
dosis moet worden verlaagd of het gebruik
van het geneesmiddel moet worden stopge-
zet. Slapeloosheid en vreemde dromen zijn
eveneens bijwerkingen die vaker voorkomen
dan onder placebo. In 2008 suggereerde het
agentschap voor geneesmiddelentoezicht
een mogelijk verband tussen het gebruik van
varenicline en een toename van depressieve
gevoelens en zelfmoordgedragingen. Het
gevolg was dat de bijsluiter werd gewij-
zigd: voorschrijvers en patiënten worden
aangemoedigd om waakzaam te zijn zo-
dra deze symptomen verschijnen. Recente
studies hebben geen verslechtering van
de gemoedstoestand aangetoond bij al
dan niet depressieve patiënten, noch bij
schizofrene patiënten die worden behan-
deld met varenicline (13, 14). Bijzondere
waakzaamheid blijft echter aanbevolen bij
patiënten met antecedenten van of aanleg
voor psychiatrische stoornissen en bij pati-
enten met een depressie of antecedenten
van een ernstige depressie. Een recente
meta-analyse toonde evenmin een verho-
ging van het cardiovasculaire risico aan bij
patiënten onder varenicline in vergelijking
met de placebogroep (15).
Bupropion (16)
Bupropionchloorhydraat remt de heropname
van dopamine en noradrenaline en in min-
dere mate ook van serotonine. Het wordt
oraal toegediend gedurende doorgaans 7 à
9 weken, maar de behandeling kan worden
verlengd, geleidelijk aan worden afgebouwd
of weer worden gestart na herval. Van de
bijwerkingen die zijn beschreven is slape-
loosheid de meest frequente. Zeldzamer zijn
een droge mond, huiduitslag, hoofdpijn en
gastro-intestinale stoornissen. Het risico van
stuipen wordt beschreven in 0,1 procent van
de gevallen. Bupropion is dan ook gecontra-
indiceerd bij patiënten met (antecedenten
van) epileptische stoornissen, stuipen of
hersenaandoeningen. Voorzichtigheid is
ook geboden bij patiënten met een of
meer risicofactoren voor de verlaging van
de epileptogene drempel en in klinische om-
standigheden die worden geassocieerd met
een verhoogde kans op stuipen, overmatig
alcoholgebruik, recente ontwenning van een
alcohol- of geneesmiddelenverslaving of het
verbruik van anorexigene of stimulerende
producten. Andere contra-indicaties zijn
bipolaire stoornis, ernstige levercirrose en
(antecedenten van) anorexia of boulimie.
Tussen het stopzetten van een behandeling
met monoamino-oxidaseremmers en het
begin van de bupropionbehandeling moet
een interval van minstens 14 dagen worden
gerespecteerd. Bupropion kan worden geas-
socieerd met nicotinevervangers.
Nortryptiline (17)
Nortryptiline, een tricyclisch antidepressivum,
remt de heropname van noradrenaline en
serotonine. Vandaag wordt het geneesmiddel
beschouwd als een tweedelijnsbehandeling.
Bijwerkingen van het cholinergische type lij-
ken onder nortryptiline vaker voor te komen
dan onder bupropion. Enkele zeldzame klini-
sche studies toonden een efficiëntie aan die
vergelijkbaar is met die van nicotinevervan-
gers en bupropion. Toch wordt nortryptiline
slechts zeer beperkt voorgeschreven.
Aantal
studiearmen
OR*
(95%-BI)
Daadwerkelijke
rookstop*
(95%-BI)
Placebo
80
1,0
13,8
Monotherapie
Pleister 6-14 weken
32
1,9 (1,7-2,2)
23,4 (21,3-25,8)
Pleister > 14 weken
10
1,9 (1,7-2,3)
23,7 (21,0-26,6)
Pleister > 25mg
4
2,3 (1,7-3,0)
26,5 (21,3-32,4)
Kauwgom 6-14 weken
15
1,5 (1,2-1,7)
19,0 (16,5-21,9)
Kauwgom > 14 weken
6
2,2 (1,5-3,2)
26,1 (19,7-33,6)
Inhalator
6
2,1 (1,5-2,9)
24,8 (19,1-31,6)
Bupropion
26
2,0 (1,8-2,2)
24,2 (22,2-26,4)
Varenicline
5
3,1 (2,5-3,8)
33,2 (28,9-37,8)
Nortryptiline
5
1,8 (1,3-2,6)
22,5 (16,8-29,4)
Gecombineerde behandeling
Pleister + orale vorm
3
3,6 (2,5-5,2)
36,5 (28,6-45,3)
Pleister + inhalator
2
2,2 (1,3-3,6)
25,8 (17,4-36,5)
Pleister + bupropion
3
2,5 (1,9-3,4)
28,9 (23,5-35,1)
Patch + nortryptiline
2
2,3 (1,3-4,2)
27,3 (17,2-40,4)
OR: Odd ratio; BI: betrouwbaarheidsinterval
* Meta-analyse na 6 maanden
Tabel 2: Efficiëntie van de geneesmiddelen die helpen bij het stoppen met roken (volgens
Fiore et al. Treating Tobacco Use and Dependence: 2008 update, US Department of health
and human services).