background image
C A R D I O L O G I E
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 5
n
2013
18
sche predispositie voor BAVs waarbij BAV en
thoracaal aorta-aneurysma in respectieve-
lijk 9 en 30% van de eerstegraadsverwanten
worden teruggevonden (5, 6). De genetische
achtergrond is echter zeer heterogeen met
onder andere associaties met mutaties in
NOTCH1 en ACTA2.
Hereditair
Bij jongere patiënten zonder risicofactoren
dient men bedacht te zijn op een onderlig-
gende genetische aandoening. Mutatieon-
derzoek bij TAAD is echter niet eenvoudig
omdat het om een genetisch heterogene
aandoening gaat. Daarenboven zijn nog
niet alle causale genen gekend. Heredi-
taire TAAD kan in functie van de aan- of
afwezigheid van manifestaties in andere
orgaansystemen in twee groepen worden
onderverdeeld, namelijk de syndromale en
niet-syndromale familiale TAAD (FTAAD),
en tellen voor respectievelijk < 5 en 20%
van alle TAAD. Men kan beide onderscheiden
op basis van de klinische karakteristieken
van de proband en familieleden (Tabellen
1 en 2
). De meest frequent voorkomende
oorzaken van syndromale TAAD zijn Mar-
fansyndroom (MFS), Loeys-Dietzsyndroom
(LDS), Ehlers-Danlossyndroom (EDS), het
Aneurysma-Osteoartritissyndroom (AOS)
en Turnersyndroom. De diagnose van de
niet-syndromale FTAAD is gebaseerd op de
aanwezigheid van dilatatie en/of dissectie
van de thoracale aorta in afwezigheid van
klinische kenmerken voor een syndromale
aandoening en met een positieve familiale
anamnese voor TAAD. Er wordt hierbij een
autosomaal dominant overervingspatroon
gezien met variabele expressie en wisse-
lende penetrantie (7). Deze patiënten kun-
nen zich presenteren met geassocieerde
cardiovasculaire aandoeningen zoals een
bicuspide aortaklep (BAV) in geval van mu-
tatie in ACTA2 en NOTCH1, persisterende
ductus arteriosus (PDA) in geval van MYH11-
mutatie, cerebrovasculair lijden in geval van
ACTA2-mutatie en BAV en/of coarctatio
aortae in geval van Turnersyndroom.
Er bestaat belangrijke overlap tussen de
syndromale en niet-syndromale vormen
wat de klinische manifestaties betreft,
en ook binnen de groep van syndromale
TAAD is het onderscheid op klinische basis
niet altijd eenvoudig. Aanvullend molecu-
lair onderzoek kan helpen en is vaak ook
noodzakelijk om de specifieke diagnose te
bevestigen. Vele genen geven aanleiding
tot zowel syndromale als niet-syndromale
FTAAD, waaronder TGFBR1 en 2 (8, 9) en
SMAD3 (10), wat gericht genetisch onder-
zoek nog complexer maakt (Tabel 1).
Sporadisch
Naast syndromale en niet-syndromale
TAAD bestaan ook de geïsoleerde of spo-
radische vormen, waaronder jonge patiën-
ten met negatieve familiale anamnese en
afwezigheid van kenmerken van syndromale
vormen. In deze gevallen is screening van de
eerstegraadsverwanten belangrijk om toch
een familiale vorm uit te sluiten. Het kan
ook gaan om een nieuwe (de novo) muta-
tie, wat vaak voorkomt bij deze pathologie.
Enkele inflammatoire vasculitiden kunnen
ook aanleiding geven tot TAA, waaronder
Takayasu en giant cell arteritis (2).
Strategie klinische en
genetische evaluatie
Een flowchart voor klinische en genetische
uitwerking wordt voorgesteld in figuur 1.
In eerste instantie dient men een correcte
meting van de aortawortel (annulus, sinus-
sen van Valsalva en sinotubulaire junctie)
en aorta ascendens uit te voeren volgens de
richtlijnen om de diagnose van een aorta-
dilatatie te kunnen stellen (11). De bekomen
diameter moet gecorrigeerd worden voor
leeftijd, geslacht en lichaamsoppervlak (12).
Op basis van de gemeten diameters kan de
z-score worden bepaald, wat kwantificatie
van de dilatatie toelaat (het aantal stan-
daarddeviaties dat de gemeten diameter
boven de gemiddelde verwachte diameter
zit). Bij een z-score > 2 spreekt men van
aortadilatatie. Voor kinderen wordt een
z-score voor sinussen van Valsalva van > 3
gesuggereerd (13). Er dient ook specifieke
aandacht te gaan naar het opsporen van ge-
associeerde afwijkingen zoals BAV, patente
ductus
, coarctatio en mitralisklepprolaps. CT
of MRI kunnen worden aangewend als alter-
natief wanneer de aorta ascendens niet goed
gevisualiseerd kan worden met echocardio-
grafie. Bij de verdere klinische uitwerking van
TAA dient een uitgebreid klinisch onderzoek
(het opsporen van klinische karakteristie-
ken die passen bij een syndromale oorzaak)
en familiale anamnese met opstellen van
een driegeneratiestamboom te gebeuren.
Aanvullende onderzoeken (oftalmologisch
onderzoek, radiologie met o.a. MR/CTangio-
aorta en zijtakken en/of cerebrovasculaire
circulatie, etc.) zullen voornamelijk afhangen
van de leeftijd, het cardiovasculaire risico-
profiel en klinische karakteristieken van de
patiënt, en kunnen helpen bij de identificatie
van specifieke genetische condities (Tabel-
len 1 en 2
). Wanneer bepaalde klinische
karakteristieken wijzen in de richting van
een specifieke genetische aandoening, kan
gerichte genanalyse worden opgestart. In
vele gevallen is de diagnose niet eenduidig,
aangezien er vaak overlap is van klinische
kenmerken en fenotypische variabiliteit van
de verschillende genetische aandoeningen
zoals ook eerder werd aangehaald. In deze
gevallen is simultane sequenering van een
panel van genen die geassocieerd zijn met
TAAD door middel van NGS (next generation
sequencing
) een betere optie. In het labo
van het Centrum voor Medische Genetica
Gent werden hiertoe 2 NGS-panels opge-
steld waarin 16 genen werden opgenomen