background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 5
n
2013
40
zeer vergelijkbare methodologie, die wer-
den uitgevoerd in 110 centra in 11 landen
in Europa en Noord-Amerika (10). In het
programma werd pirfenidon vergeleken met
een placebo.
In de studie CAPACITY 1 werd pirfenidon
toegediend in een dosis van 2.403mg/dag.
CAPACITY 2 bestond uit drie armen: pirfe-
nidon 2.403mg/dag, placebo en pirfenidon
1.197mg/dag. De inclusiecriteria waren een
geforceerde vitale capaciteit hoger dan of
gelijk aan 50% van de voorspelde waarde
en een CO-transfercoëfficiënt hoger dan of
gelijk aan 35% van de voorspelde waarde.
Het voornaamste evaluatiecriterium was
de verandering in het percentage van de
voorspelde geforceerde vitale capaciteit
tussen het begin van de studie en week 72.
De resultaten van CAPACITY 2, of de studie
PIPF 004, toonden aan dat de afname van
de totale longcapaciteit significant minder
groot is in de pirfenidongroep: min 8% voor
pirfenidon 2.403mg/dag versus min 12,4%
voor placebo (p = 0,001).
In de studie CAPACITY 1, of PIPF 006, werd
geen significant verschil vastgesteld tussen
de twee groepen na 24 weken, 36 weken
en 48 weken.
Uit de gepoolde analyse bleek dat de werk-
zame behandeling een significant effect
had. Het absolute verschil tussen de twee
groepen op het vlak van wijzigingen van
het percentage van de voorspelde FVC was
2,5%; dit is een relatief verschil van 22,8%
(p = 0,005) (Figuur 1).
Het doel van de studie was niet om de im-
pact van de behandeling op de mortaliteit
te evalueren. De resultaten van de gecom-
bineerde analyse wijzen op een verlenging
van de progressievrije overleving met 26%
bij de patiënten die werden behandeld met
2.403mg/dag.
Op het vlak van tolerantie werden vaker
bepaalde bijwerkingen ter hoogte van het
spijsverteringsstelsel en de huid gerappor-
teerd bij de patiënten uit de pirfenidon-
groep (Tabel 3). Weinig van deze bijwer-
kingen hebben aanleiding gegeven tot een
stopzetting van de behandeling.
Algoritme
De eerste klinische interventie bestaat uit
het bepalen van het al dan niet progressieve
karakter van de ziekte (Figuur 2). Als de
aandoening stabiel is, kan therapeutische
onthouding met instelling van een follow-
up worden overwogen. In de meeste geval-
len is de aandoening echter progressief. In
dat geval is pirfenidon volgens U. Costabel
de eerste optie. N-acetylcysteïne kan een
M
ean change (%FVC
)
Weeks
0 12 24 36 48 60 72
0
-1
-2
-3
-4
-5
-6
-7
-8
-9
-10
-11
-12
P = 0,005
pirfenidone 2.403mg/day
placebo
Figuur 1
: Pirfenidon versus placebo bij idiopathische longfibrose (CAPACITY-program-
ma); effect op de afname van de geforceerde vitale capaciteit (P. Noble, Lancet 2011).
Pirfenidone (n = 345)
%
Placebo (n = 347)
%
Nausea
36
17
Rash
32
12
Dyspepsia
19
7
Dizziness
18
10
Vomiting
14
4
Photosensitivity
12
2
Anorexia
11
4
Tabel 3: Bijwerkingen bij meer dan 10% van de patiënten uit het CAPACITY-programma
(Noble, Lancet 2011).
P N E U M O L O G I E