![]() ACTA2, COL3A1 en panel 2: MLCK, MYH11, NOTCH1, ELN, FBLN4, SLC2A10, FBN2, ADAMTS10, FLNA). familieleden vereist voorafgaande identifi- catie van de ziekteveroorzakende mutatie in de familie. De mogelijkheid tot prenatale en preïm- plantatiediagnostiek vereist uiteraard ook voorafgaande identificatie van een onder- liggende mutatie en dient dan ook door de genetische centra in overleg met het koppel casus per casus te worden geëvalueerd. beleid het onderliggende gendefect faciliteert volging en behandeling van patiënten en hun familie. Nog niet alle gendefecten die zijn geassocieerd met TAAD zijn bekend, ook grotendeels overgenomen van die van Marfansyndroom. initiële vaststelling van aortadilatatie of aneurysmatische verbreding van de thoracale aorta opnieuw geëvalueerd te worden om een idee te krijgen van de evolutie van de diameter. De verdere op- volging wordt gericht naar de diameter, evolutie, onderliggende etiologie en fami- liale voorgeschiedenis (Tabel 3). Stabiele diameters < 45mm bij patiënten met Mar- fansyndroom of geïsoleerde TAA en zonder kunnen verder jaarlijks worden opgevolgd (2). Ook de uitgebreidheid van de beeld- vorming dient geleid te worden aan de defect of familiale anamnese voor vascu- laire betrokkenheid buiten de aorta om. Zo wordt aanbevolen om bij patiënten met TGFBR1/2-, SMAD3- en TGFB2-mutatie en zeldzame aandoeningen zoals cutis laxa en arteriële tortuositeitsyndroom regelma- tige uitgebreide beeldvorming van hoofd tot kleine bekken uit te voeren (Tabel 3). Bij patiënten met een ACTA2-mutatie kan verdere beeldvorming voor het uitsluiten van coronair en cerebrovasculair lijden overwogen worden (2). Turnerpatiënten moeten gescreend worden voor de aan- wezigheid van BAV, coarctatio en/of dila- tatie van de aorta. Indien er afwijkingen Vasculair EDSsyndroom: COL3A1 Loeys-Dietzsyndroom: TGFBR1/2 Aneurysma-osteoartritissyndroom: SMAD3 TGFB2: TGFB2 Arterieel tortuositeitssyndroom: SLC2A10 Cutis laxa: FBLN4, ELN |