background image
De klinische realiteit
Wat de evaluatie van de patiënt betreft, wordt er na elke 12 weken
behandeling met abiraterone een controle uitgevoerd. De patiënt blijft
onder behandeling met abiraterone tot er ziekteprogressie (of toxiciteit)
optreedt. Eén van de opvolgingscriteria voor ziekteprogressie is het
PSA-gehalte: dat moet minstens 2ng/ml zijn en 25% hoger dan de
laagste waarde genoteerd tijdens de behandeling met abiraterone en
na 3 weken bevestigd worden door een nieuwe meting.
Tijdens de verschillende sessies kwam echter naar voren dat PSA
een vrij onbetrouwbare parameter is voor het opvolgen van de
ziekteprogressie. Dr Joniau, uroloog aan het UZ Leuven verklaart:
"Bij een tweedelijnsbehandeling met abiraterone na docetaxel durft
de PSA-waarde ondanks een duidelijke tumorregressie initieel toch
stijgen, om daarna weer sterk te dalen. De behandeling moet dus
niet te snel stopgezet worden." Dr Luyten, oncologe aan het Limburgs
Oncologisch Centrum voegt eraan toe: "Bij de opvolging van de
ziekteprogressie mag men zeker niet alleen voortgaan op de PSA-
waarde. Als we dit zouden doen behandelen we immers alleen maar
PSA en niet de ziekte."
Recente studies tonen ook aan dat bij sommige mannen (48%) tijdens
een behandeling met abiraterone in combinatie met prednisone op
korte termijn een opflakkering kan optreden bij een botscan (de
zogeheten bone flare) (7). De klinische impact van deze opflakkeringen
op de behandeling van de patiënt en de interpretatie van de resultaten
moet nog verder bestudeerd worden, maar het is duidelijk dat er nood
is aan nieuwe criteria voor de evaluatie van deze behandelingen.
De patiënt moet immers in zijn totaliteit (PSA, klinische toestand,
levenskwaliteit, radiografie enz.) beoordeeld worden omdat anders de
kans bestaat dat de behandeling te snel stopgezet wordt omwille van
de verkeerde redenen.
Een ander belangrijk aspect bij de evaluatie van de patiënt zijn de
mogelijke bijwerkingen van abiraterone. De meest voorkomende
bijwerkingen die gerapporteerd werden tijdens de klinische studies
zijn verstoring van de leverfunctie, hoge bloeddruk en hypokaliëmie.
Dr Lumen, uroloog aan het UZ Gent: "Omwille van deze mogelijke
nevenwerkingen is het aangeraden de patiënt strikt op te volgen,
zeker bij de start van de behandeling. Bij een goede opvolging
(bloedstaalname, bloeddrukbepaling en aandacht voor vochtretentie)
kan er indien nodig snel ingegrepen worden." Dr Hoekx, uroloog
aan het UZ Antwerpen, treedt hem hierin bij: "De nevenwerkingen
van abiraterone zijn vrij beperkt. Door een aanpassing van de
dosis kunnen een deel van de problemen verholpen worden. We
mogen ook niet vergeten dat een aantal van deze nevenwerkingen
soms het gevolg kunnen zijn van de ziekte eerder dan van de
behandeling." Bij een vergelijkende studie tussen abiraterone en
placebo (beide in combinatie met prednisone) is immers gebleken
dat, behalve de genoemde mineralocorticoïde nevenwerkingen,
leverfunctiestoornissen en urineweginfecties, de nevenwerkingen in
beide groepen vergelijkbaar waren wat betreft ernst en frequentie (6).
De toekomst
Momenteel wordt onderzocht of producten die gebruikt worden in
tweedelijn voor de behandeling van mCRPC (waaronder abiraterone)
een plaats kunnen krijgen vóór de klassieke eerstelijnsbehandeling
met docetaxel.
In dit kader heeft de Europese Commissie recent ook bekendgemaakt
dat abiraterone een goedkeuring verkrijgt voor een ruimere registratie.
Zo kan abiraterone nu ingezet worden in combinatie met prednisone
bij mCRPC-patiënten die asymptomatisch of licht symptomatisch
zijn na het falen van androgeen-deprivatietherapie en voor wie
chemotherapie klinisch nog niet geïndiceerd is (4). In België werd een
dossier ingediend om terugbetaling voor deze groep patiënten aan te
vragen.
Professor Machiels, oncoloog aan het UCL Saint-Luc, vat samen
: "Het
voorschrijven van nieuwe behandelingen voor mCRPC moet berusten
op het principe van de goede behandeling op het juiste moment voor
de geschikte patiënt, en dat binnen het kader van een interdisciplinaire
samenwerking (medisch en paramedisch) om zo te komen tot een
geoptimaliseerde en gepersonaliseerde zorg."
Deze tekst werd ondersteund door Janssen.
Referenties
1.
Petrylak DP, et al. N Engl J Med 2004;351:1513-20.
2.
Tannock IF, et al. N Engl J Med 2004;351:1502-12.
3.
PCTCG. Lancet 2000;355:1491-8.
4.
De Bono JS, et al. Lancet 2010;376:1147-54.
5.
Fizazi, et al (2012) Lancet Oncol 13:983-92.
6.
Ryan CJ, et al. Clin Cancer Res 2011;17:4854-61.
7.
Ryan CJ, et al. N Engl J Med 2013;386:138-48.
© Janssen-Cilag NV - PHBE/ZYT/0313/0003 ­ vu/er Dr. Erik Present, Antwerpseweg
15-17, 2340 Beerse
AC091N.indd 2
16/04/13 13:35