background image
33
Onco
l
Vol 7
l
Nr 3
l
2013
eerstelijnschemotherapie evalueerde. In de studie werden 704
patiënten met tot de lever beperkte ziekte behandeld. Resectie
werd uitgevoerd bij 107 patiënten (15,2%) met R0-resectie in
12,1 procent van de gevallen.
In een fase II-studie die de combinatie van bevacizumab en
FOLFIRINOX onderzocht als eerstelijnsbehandeling bij 30 pa-
tiënten met naar de lever gemetastaseerde colorectale ziekte,
viel een een responsratio van 80 procent (24 patiënten) op te
tekenen en een R0-resectieratio van 40 procent (12 patiënten)
(23). Een volledige pathologische respons werd waargenomen
bij drie van de R0-gereseceerde patiënten.
Hieruit kunnen we concluderen dat de combinatie van bevacizu-
mab aan het FOLFIRINOX-schema een mogelijk voordeel biedt
in de eerstelijnsbehandeling. Deze resultaten dienen nog wel be-
vestigd te worden in grotere studies. Eveneens kan men vandaag
nog niet de subgroepen specifiëren die voordeel hebben van de
associatie van bevacizumab aan standaardchemotherapie.
Het `blauwe-leversyndroom' of `syndroom met sinusoïdale ob-
structie' wordt gelinkt aan het gebruik van oxaliplatinum. Histo-
logisch treedt er hierbij nodulaire regeneratieve hyperplasie,
sinusoïdale dilatatie, congestie en hemorragie op, leidend tot
een verlies van hepatocyten met optreden van fibrose en si-
nusoïdale occlusie (24). Mogelijk is bevacuzimab zinvol in de
preventie van dit `sinusoïdaal-obstructiesyndroom'. Enkele stu-
dies tonen aan dat de incidentie afneemt van 46 tot 5 procent,
wanneer bevacizumab wordt toegevoegd aan een FOLFOX-
schema (24-26).
Eveneens weet men dat bevacizumab geen invloed heeft op
de morbiditeit, noch op het aantal postoperatieve complicaties
bij de patiëntengroep behandeld met bevacizumab in combi-
natie met chemotherapie voorafgaand aan resectie (27).
Schema's met cetuximab of panitumumab
Cetuximab, een chimeer monoklonaal antilichaam (IgG1) en pa-
nitumumab, een volledig humaan monoklonaal antilichaam
(IgG2), zijn beide gericht tegen de EGFR. Alle twee leiden ze tot
een verbetering in uitkomst bij mCRC, zowel in monotherapie
als in combinatie met chemotherapie. De laatste jaren zijn een
aantal resistentiemechanismen tegen deze agentia aan het licht
gekomen. KRAS is tot op heden de enige gevalideerde negatieve
predictieve biomarker voor respons op anti-EGFR-therapie. Een
aantal andere genen downstream in de EGFR-cascade zoals
BRAF, NRAS en PI3K werden ook bestudeerd (28). Mutaties in
NRAS waren ook duidelijk geassocieerd met primaire resisten-
tie, terwijl de rol van BRAF- en PIK3CA-mutaties nog steeds
controversieel is. Niettegenstaande deze negatieve predictieve
factoren zijn er ook positieve predictieve factoren beschreven,
zoals hoge expressie van de liganden amfireguline (AREG) en
epireguline (EREG) (29). Ten slotte bestudeerde men gen-
expressieprofielen in de patiëntengroep die een gunstig effect
had van een behandeling met cetuximab (30).
Twee gerandomiseerde studies toonden positieve resultaten
van cetuximab op de respons- en resectieratio's. De eerste
studie is de CRYSTAL-studie (cetuximab in combinatie met
irinotecan in eerste lijn bij patiënten met mCRK). De associatie
van cetuximab met FOLFIRI verhoogde de responsratio (HR =
1,4; p = 0,004) in vergelijking met FOLFIRI alleen. Het aantal
R0-resecties was ook hoger in de arm met cetuximab-FOLFIRI
(7% versus 3,7% in de controlegroep, zonder rekening te hou-
den met de lokalisatie van de metastasen). Zoals verwacht, to-
nen retrospectieve studies enkel een voordeel bij de populatie
met KRAS- of BRAF-wild type (31). De OPUS-studie (FOLFOX
met cetuximab versus FOLFOX alleen in eerstelijnsbehande-
ling) toonde gelijkaardige resultaten met een toegenomen re-
seceerbaarheid van 4 naar 10 procent in de combinatiearm (4).
De CELIM-studie is een gerandomiseerde fase II-studie met
111 patiënten die FOLFOX of FOLFIRI in combinatie met ce-
tuximab vergeleek. Het primaire eindpunt was de responsratio.
Partiële of volledige respons werd gezien in 68 procent
(FOLFOX + cetuximab), versus 57 procent (FOLFIRI + cetuxi-
mab) (32). Een analyse van de beide armen toonde een res-
ponsratio van 70 procent bij patiënten met KRAS wild type,
versus 42 procent bij patiënten met KRAS-mutatie. Een retro-
spectieve analyse van deze studie door onafhankelijke chirur-
gen vond resectieratio's van 32 procent bij start tot 60 procent
na chemotherapie. We kunnen dan ook concluderen dat ce-
tuximab de resectieratio bij patiënten met KRAS wild type
doet toenemen.
Tegen alle verwachtingen in bevestigden twee gerandomiseer-
de fase III-studies deze resultaten niet bij patiënten met een
oxaliplatinum bevattend schema. Een eerste studie is de MRC
COIN-studie. Bij deze studie werden patiënten behandeld met
een op oxaliplatine gebaseerd schema (CAPOX/FOLFOX) al
dan niet in combinatie met cetuximab. Zelfs in de groep met
KRAS wild type gaf cetuximab slechts een klein voordeel in de
responsratio (59 versus 50%; p = 0,02) (33). De NORDIC VII-
studie (FLOX +/- cetuximab) toonde gelijkaardige resultaten,
hier was er geen voordeel van associatie van cetuximab met
oxaliplatinum (34). Het is niet duidelijk of de verschillende
5-FU-schema's hierin een rol spelen.