background image
40
l
Neuron
·
Vol 17
·
Nr 7
·
2012
last zou immers kunnen toenemen bij
een eventuele nieuwe episode. De
keuze van de medicatie is essentieel en
berust in het ideale geval op genees-
middelen waarvan de metabole en
cardiovasculaire bijwerkingen zo veel
mogelijk onder controle zijn. Op
dezelfde manier moeten overmatig
voorschrijven en polytherapie ­ stress-
factoren ­ in de mate van het moge-
lijke worden vermeden.
·
En de ­ essentiële ­ psycho-educatieve
piste. Een goede levenshygiëne heeft
directe effecten op de factoren die de
allostatische last vergroten. Een slaap
van goede kwaliteit, een voeding rijk aan
antioxidanten en omega-3-vetzuren
verminderen duidelijk en op een
directe manier de door de manische
episodes geïnduceerde neurotoxiciteit.
Het doel van psycho-educatie bestaat
er ook in om de patiënt in staat te stel-
len de eerste tekens van een recidief ­
die eigenlijk al neurotoxisch als dusda-
nig zijn ­ te herkennen.
En hoe zit het met kindling? En
dus de preventie van recidieven,
zelfs bij euthymische bipolaire
patiënten?
De hypothese van kindling is ontwikkeld
door RM Post vanaf 1992, maar is vaker
onderzocht bij unipolaire dan bij bipo-
laire stoornissen. Kindling betekent dat
psychosociale stress een belangrijkere
rol speelt in de initiële episode dan in de
volgende episodes. Tot op vandaag
konden weinig studies deze hypothese
bevestigen. Het is uiteraard verleidelijk
om te denken dat het verschijnsel kind-
ling een allostatische last induceert, die
aanvankelijk verband houdt met stresse-
rende levensgebeurtenissen, en dat ver-
volgens biologische factoren het overne-
men, zonder duidelijk verband met
eventuele stressfactoren die door de pa-
tiënt als dusdanig worden ervaren. Maar
niets is bewezen.
Verder onderzoek is nodig om meer in-
zicht te verwerven in de verbanden tus-
sen stresserende levensgebeurtenissen,
subjectief stressgevoel en objectieve
neurobiologische gevolgen van de on-
dergane stress.
HO
TLINES
N1877N
Neurocognitieve prestaties bij kinderen met een transpositie van de grote vaten
Dit prospectief onderzoek is gebaseerd op kinderen van 4 tot 6 jaar oud die tussen 2003 en 2005 met een transpositie van de grote
vaten werden geboren.
Vijfenveertig van de patiënten die in aanmerking kwamen (67% jongens), werden getest. Voor 29 onder hen was er een prenatale
diagnose van transpositie van de grote vaten gesteld. Voor 16 was dat echter niet het geval. De kinderen uit de beide groepen ­ prenatale
en postnatale diagnose ­ waren vergelijkbaar qua leeftijd, geslacht en demografische variabelen. De preoperatieve, peroperatieve en
postoperatieve variabelen waren gelijklopend voor beide groepen. Preoperatieve acidose kwam vaker voor in de postnatale groep (18%
tegenover 3%). Alle patiënten hadden een normaal IQ en een normaal verbaal en visueel geheugen. Toch werden er meer en ernstigere
neurocognitieve tekorten vastgesteld bij de kinderen met een postnatale diagnose van transpositie van de grote vaten. Een prenatale
diagnose werd vooral gerelateerd aan betere resultaten op het vlak van uitvoerende functies. (Jacques Ninane)
J. Calderon, et al. Impact of Prenatal Diagnosis on Neurocognitive Outcomes in Children with Transposition of the Great Arteries. J Pediatr 2012; 161: 94-98. (http://www.jpeds.com/article/S0022-
3476(11)01321-7/abstract)
Preventie van intraoperatief bewustzijn
Ongewenst ontwaken tijdens operaties, wat gepaard gaat met de
ervaring van en de herinnering aan sensoriële gewaarwordingen
tijdens de operatieve ingreep, leidt in 70 procent van de gevallen
tot het optreden van een posttraumatisch stressstoorn is. Bij
personen met een hoog risico op intraoperatieve bewustwording,
bedraagt de incidentie ongeveer 1 procent. In de Verenigde
Staten alleen al komen jaarlijks 20.000 tot 40.000 personen bij
bewustzijn tijdens een heelkundige ingreep. Het probleem zou
bijvoorbeeld vaker voorkomen tijdens openhartchirurgie en bij
frequent en aanzienlijk alcoholgebruik.
Avidan en zijn team voerden een prospectieve, gerandomiseerde,
evaluatorblinde studie in een hoogrisicopopulatie (n = 6.041).
De deelnemers hadden minstens één risicofactor voor
intraoperatief bewustzijn. Na randomisatie werd het bewustzijn
in de ene groep tijdens de operatie gecontroleerd met een
bispectrale index (BIS). De BIS is een variabele die wordt afgeleid
van een eeg. In de andere groep werd het bewustzijn gemeten
via end-tidal anesthetic-agent concentration (ETAC), met andere
woorden aan de hand van de concentratie van het verdovende
gas in de uitgeademde lucht van een patiënt. De auteurs gingen
ervan uit dat de BIS-methode gepaard zou gaan met een lager
risico op intraoperatief bewustzijn. Ze baseerden zich hierbij op
bevindingen uit vroegere studies. Met hun BAG-RECALL-studie
wilden ze aantonen of hun hypothese klopte.
Ze kwamen tot de bevinding dat 0,24 procent van de patiënten
in de BIS-groep zeker bij bewustzijn kwam tijdens de ingreep. In
de ETAC-groep waren er dat slechts 0,07 procent. Nog eens 0,66
procent van de patiënten in de BIS-groep was tijdens de ingreep
mogelijk bij bewustzijn, versus 0,28 procent in de ETAC-groep.
De verschillen tussen beide groepen waren niet statistisch
significant.
Avidan en zijn team besluiten dat hun BAG-RACALL-studie geen
bewijs heeft geleverd voor de superioriteit van het BIS-protocol.
Integendeel zelfs, er werden meer gevallen van intraoperatief
ontwaken gesignaleerd in de BIS-groep dan in de ETAC-groep.
Referentie
Avidan M, Jacobsohh E, Glick D, et al. Prevention of intraoperative awareness in a high-risk sur-
gical population. N Engl J Med 2011;365:591-600.