een eventuele nieuwe episode. De keuze van de medicatie is essentieel en berust in het ideale geval op genees- middelen waarvan de metabole en cardiovasculaire bijwerkingen zo veel mogelijk onder controle zijn. Op dezelfde manier moeten overmatig voorschrijven en polytherapie stress- factoren in de mate van het moge- lijke worden vermeden. directe effecten op de factoren die de allostatische last vergroten. Een slaap van goede kwaliteit, een voeding rijk aan antioxidanten en omega-3-vetzuren verminderen duidelijk en op een episodes geïnduceerde neurotoxiciteit. Het doel van psycho-educatie bestaat er ook in om de patiënt in staat te stel- len de eerste tekens van een recidief die eigenlijk al neurotoxisch als dusda- nig zijn te herkennen. dus de preventie van recidieven, zelfs bij euthymische bipolaire patiënten? door RM Post vanaf 1992, maar is vaker onderzocht bij unipolaire dan bij bipo- laire stoornissen. Kindling betekent dat psychosociale stress een belangrijkere rol speelt in de initiële episode dan in de konden weinig studies deze hypothese bevestigen. Het is uiteraard verleidelijk om te denken dat het verschijnsel kind- ling een allostatische last induceert, die aanvankelijk verband houdt met stresse- rende levensgebeurtenissen, en dat ver- volgens biologische factoren het overne- men, zonder duidelijk verband met eventuele stressfactoren die door de pa- tiënt als dusdanig worden ervaren. Maar niets is bewezen. Verder onderzoek is nodig om meer in- zicht te verwerven in de verbanden tus- sen stresserende levensgebeurtenissen, subjectief stressgevoel en objectieve neurobiologische gevolgen van de on- dergane stress. vaten werden geboren. Vijfenveertig van de patiënten die in aanmerking kwamen (67% jongens), werden getest. Voor 29 onder hen was er een prenatale diagnose van transpositie van de grote vaten gesteld. Voor 16 was dat echter niet het geval. De kinderen uit de beide groepen prenatale en postnatale diagnose waren vergelijkbaar qua leeftijd, geslacht en demografische variabelen. De preoperatieve, peroperatieve en postoperatieve variabelen waren gelijklopend voor beide groepen. Preoperatieve acidose kwam vaker voor in de postnatale groep (18% tegenover 3%). Alle patiënten hadden een normaal IQ en een normaal verbaal en visueel geheugen. Toch werden er meer en ernstigere neurocognitieve tekorten vastgesteld bij de kinderen met een postnatale diagnose van transpositie van de grote vaten. Een prenatale diagnose werd vooral gerelateerd aan betere resultaten op het vlak van uitvoerende functies. (Jacques Ninane) 3476(11)01321-7/abstract) ervaring van en de herinnering aan sensoriële gewaarwordingen tijdens de operatieve ingreep, leidt in 70 procent van de gevallen tot het optreden van een posttraumatisch stressstoorn is. Bij personen met een hoog risico op intraoperatieve bewustwording, bedraagt de incidentie ongeveer 1 procent. In de Verenigde Staten alleen al komen jaarlijks 20.000 tot 40.000 personen bij bewustzijn tijdens een heelkundige ingreep. Het probleem zou bijvoorbeeld vaker voorkomen tijdens openhartchirurgie en bij frequent en aanzienlijk alcoholgebruik. Avidan en zijn team voerden een prospectieve, gerandomiseerde, evaluatorblinde studie in een hoogrisicopopulatie (n = 6.041). De deelnemers hadden minstens één risicofactor voor intraoperatief bewustzijn. Na randomisatie werd het bewustzijn in de ene groep tijdens de operatie gecontroleerd met een bispectrale index (BIS). De BIS is een variabele die wordt afgeleid van een eeg. In de andere groep werd het bewustzijn gemeten via end-tidal anesthetic-agent concentration (ETAC), met andere woorden aan de hand van de concentratie van het verdovende ervan uit dat de BIS-methode gepaard zou gaan met een lager risico op intraoperatief bewustzijn. Ze baseerden zich hierbij op bevindingen uit vroegere studies. Met hun BAG-RECALL-studie wilden ze aantonen of hun hypothese klopte. Ze kwamen tot de bevinding dat 0,24 procent van de patiënten in de BIS-groep zeker bij bewustzijn kwam tijdens de ingreep. In de ETAC-groep waren er dat slechts 0,07 procent. Nog eens 0,66 procent van de patiënten in de BIS-groep was tijdens de ingreep mogelijk bij bewustzijn, versus 0,28 procent in de ETAC-groep. De verschillen tussen beide groepen waren niet statistisch significant. Avidan en zijn team besluiten dat hun BAG-RACALL-studie geen bewijs heeft geleverd voor de superioriteit van het BIS-protocol. Integendeel zelfs, er werden meer gevallen van intraoperatief ontwaken gesignaleerd in de BIS-groep dan in de ETAC-groep. Avidan M, Jacobsohh E, Glick D, et al. Prevention of intraoperative awareness in a high-risk sur- gical population. N Engl J Med 2011;365:591-600. |