background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 6 | 2013
41
korset voor jongeren met scolIose?
Het dragen van een korset helpt de progressie van scoliose te voorkomen. Het is bovendien bijna dubbel zo doel-
treffend als het aannemen van een afwachtende houding om een corrigerende ingreep te voorkomen.
Dat schrijven Stuart Weinstein en collega's in de NEJM.
Idiopathische scoliose bij jongeren kan evolueren naar
een situatie die noopt tot chirurgische correctie. De me-
ningen zijn nogal verdeeld wat betreft de vraag of het
dragen van een korset deze progressie kan tegengaan.
Met als doel hierover meer duidelijkheid te scheppen,
voerden Stuart Weinstein en collega's een multicen-
trische studie uit in een cohort van 242 jongeren in de VS
en Canada. De onderzoekers includeerden jongeren met
typische indicaties voor het dragen van een korset wegens
hun leeftijd, botimmaturiteit en graad van scoliose. Er
werd zowel een gerandomiseerde cohort (116 patiënten
werden willekeurig toegewezen voor het dragen van een
korset of voor observatie) samengesteld als een cohort van
jongeren (n = 126) die zelf kozen voor een korset of obser-
vatie. Aanvankelijk was gepland alleen te randomiseren,
maar omdat heel wat ouders een uitgesproken mening
hadden over de behandeling (korset versus afwachtende
houding) lieten de onderzoekers deze ouders toe zelf te
kiezen. In die laatste cohort koos 70% voor een korset. De
jongeren die een korset kregen aangemeten, kregen ook
de raad het minstens 18 uur per dag te dragen.
Primair eindpunt was progressie van de kromming tot
minstens 50° (= therapiefalen) of verdere ontwikkeling tot
een mature wervelkolom zonder deze kromming te berei-
ken (= therapeutisch succes).
De studie werd voortijdig stopgezet wegens de uit-
gesproken resultaten. In een analyse die betrekking had
op zowel de gerandomiseerde cohort als een voorkeurs-
cohort, bedroeg het therapiesucces 72% na dragen van
een korset versus 48% na watchful waiting. Een inten-
tion-to-treat
-analyse kende een therapiesucces van
75% in de groep die willekeurig was toegewezen tot het
dragen van een korset. Dit staat tegenover 45% voor de
groep die na randomisatie alleen observatie kreeg. Er
was een significant verband tussen het aantal uren dat
het korset werd gedragen en het therapeutisch succes.
Hoe langer het kind het korset droeg, hoe groter de kans
op succes.
De auteurs besluiten dat bij adolescenten met idiopathische
scoliose het dragen van een korset de progressie naar hoog-
risicoscoliose, die resulteert in een heelkundige correctie,
kenmerkend doet afnemen.
De onderzoekers noteerden opvallend meer bacteriën van
het Prevotella-genus bij patiënten met een recente dia-
gnose van reumatoïde artritis (RA).
Concreet stelden Scher en zijn team een cohort samen
van patiënten die al lange tijd behandeld werden voor RA,
en een tweede cohort van patiënten met een recente RA-
diagnose die nog geen behandeling hadden gekregen. Een
derde cohort bestond uit personen die werden behandeld
voor psoriasis-artritis en een vierde cohort, tot slot, be-
stond uit gezonde controles met vergelijkbare leeftijd en
etnische afkomst.
De onderzoekers brachten de samenstelling van de darm-
flora in beeld van patiënten uit de vier groepen. Ze stelden
een duidelijk grotere aanwezigheid vast van Prevotella-
species, in het bijzonder P. copri, bij de meeste patiënten
met een recente RA-diagnose, en bij enkelen uit de andere
drie groepen. Die andere drie groepen vertoonden op hun
beurt een grotere aanwezigheid van Bacteroides-species.
Nader onderzoek bracht aan het licht dat P. copri in de
groep met recente RA-diagnose niet exact dezelfde was als
P. copri bij de controles. Verder vonden de onderzoekers in
de groep met recente RA-diagnose veel minder genen voor
enzymen die vitamines en purines metaboliseren dan in de
controlegroep, en opvallend meer genen voor enzymen die
cysteïne metaboliseren. Hoewel de functionele relevantie
van deze verschillen nog onduidelijk is, kunnen deze genen
misschien bruikbare diagnostische of prognostische bio-
markers worden.
Met hun onderzoek hebben Scher en collega's een belang-
rijke stap gezet in het vertalen van bevindingen uit onder-
zoek bij muizen naar de mens. Meer onderzoek is nodig om
het precieze verband tussen de aanwezigheid van P. copri
in de darmflora en reumatoïde artritis verder uit te klaren
en om de mechanismen te achterhalen die ervoor zorgen
dat P. copri een voorbeschikkende factor is voor auto-
immuniteit of inflammatie.
scher ju, sczesnak a, longman rs, et al. expansion of intestinal Prevotella copri correlates
with enhanced susceptibility to arthritis. e life; online publicatie 5 november 2013.