![]() een tibiafractuur opliep, werd behandeld met een künt- schernagel, en vervolgens doorverwezen naar de revali- datie, vermits ze 12 maanden na de feiten beweerde nog steeds niet het werk als vuilnisophaalster te kunnen her- vatten. Vooral het op- en afspringen van de vuilniswagen en het lopen achter de wagen lukten niet. De behande- lende orthopeed kon geen klinische of radiologische afwijkingen vinden die de klachten konden verklaren en twijfelde aan de oprechtheid van de patiënte. Bij klinisch onderzoek bestond er een goede mobiliteit van de knie en enkel, vergelijkbare dij- en kuitomtrekken, en een normale manuele spierkrachttest van de knie-extensie. Er kon geen pijn worden uitgelokt. Een isokinetisch krachtenonder- zoek objectiveerde bij evaluatie een krachtendeficit van 40 procent in de knie-extensiekracht van het geopereerde been. Aan de hand van een doorgedreven oefenprogram- ma kon dit krachtendeficit op 3 maanden tijd worden gereduceerd tot 15 procent. Uiteindelijk kon de patiënte 15 maanden na het ongeval het werk hervatten zonder dat zij nog functionele hinder ervoer. Deze casus illustreert hoe een belangrijk deficit in knie-extensiekracht met dui- delijke functionele weerslag kan onderschat worden bij klinische routine-evaluatie. teerde in het kader van een rugprobleem. Bij klinisch routineonderzoek bleek 15cm suprapatellair in het rech- terbovenbeen de dijomtrek 3cm minder groot dan links. Tien jaar eerder maakte hij een L4-radiculopathie door. Tijdens de consultatie vermeldde de man geen klachten in de onderste ledematen en een normaal functioneren. Bij manuele spierkrachttesting werd een normale knie-exten- siekracht gemeten. Een isokinetische krachtmeting kon geen significant verschil in knie-extensiekracht vaststel- len: een gemiddelde knie-extensiekracht rechts 7 procent Deze casus illustreert dat zelfs een duidelijk afgenomen dijomtrek geassocieerd met een letsel, niet automatisch inhoudt dat die afname gepaard gaat met een evenredige krachtvermindering. (Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van Invaliditeit) (3) en AMA guides (American Medical Asso- ciation) (4), meten impairment oftewel integriteitsverlies van het menselijke wezen. Op ICF-niveau (International Classification of Functioning) betekent dit een evaluatie van de structuur en de functie. Gezien de eenvoud en de algemene consensus vormt de diagnostiek, waarbij functie eerder van ondergeschikt belang is en men meer aandacht schenkt aan beeldvorming, heelkundige procedures en anatomie, vaak de basis van deze evaluatiemethode. Voor de disfunctie van het knie-extensorapparaat, toegespitst op de traumatologie, vermeldt de OBSI in het bijzonder de volgende bruikbare artikelen: 252, 257, 258, 337, 341, 342, 633b. Spierdisfunctie wordt hier vooral benaderd in een vrij algemene context, verbonden met anatomische letsels, beweeglijkheidsstoornissen en standsafwijkingen. Hoe de spierfunctie analytisch of in zijn gehele functionele weer- slag dan moet geëvalueerd worden is minder omschreven. In de AMA guides worden quadricepsatrofie en quadri- cepsdisfunctie meer gespecifieerd (Figuur 1). Hier wordt het percentage impairment vastgesteld van 0 tot 5 procent voor de quadricepsatrofie en 5-10 procent voor matig tot ernstig quadricepskrachtsverlies. Wanneer men rekening houdt met de weerslag van het letsel op de functionele capaciteiten van iemand op persoonlijk en professioneel |