![]() te induceren. Bij een gebrek aan stimulatie bindt SODD het cytoplasmatische DD-domein van TNFR1 (12). SODD komt vrij na binding van TNF- aan TNFR1 waardoor TRADD kan interageren met het cytoplasmatische do- mein van TNFR1. TRADD rekruteert vervolgens RIP-1 en TRAF2. TRAF2, 5 en 6 veroorzaken verdere signalisatie via NF-B, JNK en p38. Dit leidt tot de activering van NFATc1. NFATc1 is een belangrijke regulator van de differentiatie van osteoclasten vanwege de inductie van osteoclast- specifieke genen (bijvoorbeeld TRAP, calcitoninereceptor, cathepsine K en MMP 9) en de positieve regulatie van zijn eigen promotor (19). Samengevat kan men stellen dat de verhoogde TNF-- waarden die worden gedetecteerd bij RA-patiënten zowel direct als indirect osteoclastogenese veroorzaken, ener- zijds door de binding van TNF- aan TNFR1 op osteo- clastvoorlopercellen en anderzijds door de productie van RANKL door stromale cellen te stimuleren (12). Daaren- boven beïnvloedt TNF- botvorming en -afbraak door de mobilisatie van CD11b king van osteoblasten (27). synoviale vocht van RA-patiënten hogere TNF--waarden gemeten (10). Ook PAD2 en PAD4 zijn aanwezig in het synovium van RA-patiënten (28). Verder werd een haplotype van PADI4 geïdentificeerd dat verantwoordelijk is voor een verhoogde gevoeligheid voor RA door een verhoogde mRNA-stabiliteit (29). Dit haplotype wordt geassocieerd met toegenomen ACPA-concentraties in sera van patiën- ten met RA. De colokalisatie van het cytokine TNF- en PAD4 en de hogere stabiliteit van PAD4-mRNA in RA ma- ken van dit cytokine een potentieel doelwit voor citrullina- tie. Vermits aangetoond is dat citrullinatie de biologische activiteit van chemokinen beïnvloedt (30), zou citrullinatie van TNF- een manier kunnen zijn om de rol van dit cyto- kine in inflammatoire processen te beïnvloeden. Recent werd aangetoond dat na citrullinatie van TNF- het ver- mogen om de chemokineproductie in vitro te stimuleren in humane primaire fibroblasten afneemt (31). Disease-Modifying Anti-Rheumatic Drugs (DMARD's), zoals methotrexaat, die gewrichtsschade vertragen en de zwelling en pijn verminderen (32). Het gebruik van DMARD's is echter geassocieerd met nefaste bijwerkingen biologische behandelingen, gericht tegen moleculen die betrokken zijn bij de ontstekingsreactie zoals pro- inflammatoire cytokinen, werd recent ontwikkeld. De TNF--blokkers (adalimumab, certolizumab, etanercept, golimumab en infliximab) worden tegenwoordig regel- matig gebruikt voor de behandeling van RA-patiënten (2). Infliximab, adalimumab en golimumab zijn mono- klonale antilichamen gericht tegen TNF-. Certolizumab is een gehumaniseerd Fab-fragment geconjugeerd aan polyethyleenglycol. Etanercept is een eiwit bestaande uit twee extracellulaire domeinen van TNFR2 en het Fc-frag- ment van humaan IgG1. Vanwege het hoge aantal niet- respondenten voor deze anti-TNF--therapie (ongeveer een derde van de patiënten) worden momenteel nieuwe geneesmiddelen ontwikkeld gericht tegen andere cyto- kinen, chemokinen of chemokinereceptoren. Naast TNF- veroorzaakt ook IL-1 ontstekingen en boterosie bij RA. Drugs die de IL-1-receptorantagonist (IL-1Ra) nabootsen, zoals anakinra, kunnen door met hoge affiniteit competi- tief te binden aan de IL-1-receptor de progressie van RA afremmen (5). Canakinumab, een volledig humaan anti- IL-1 monoklonaal antilichaam, is een tweede middel dat de werking van dit cytokine onderdrukt (33). Een andere volledig menselijk monoklonaal antilichaam gericht tegen RANKL, denosumab, bleek in staat een snelle en aan- houdende remming van botresorptie te induceren (34). Recente onderzoeksdata suggereren dat ook de inhibitie van andere cytokinen zoals IL-6, IL-12, IL-15, IL-17, IL-18 en IL-23, kan worden beschouwd als een nieuwe tactiek voor de behandeling van RA (1,5). Ook het moduleren van de werking van chemokinen en hun G-proteïnegekoppelde receptoren (GPCR's) lijkt een veelbelovende toekomstige therapie voor RA. Hierbij is het niet onbelangrijk te ver- melden dat tegen GPCR's vaak kleine organische molecu- len kunnen worden ontwikkeld die veel eenvoudiger en goedkoper kunnen worden geproduceerd dan gehuma- niseerde monoklonale antilichamen. Onlangs werd het effect van een CC-chemokinereceptor (CCR)1-antagonist onderzocht in een klinische fase Ib-studie. De behandeling met deze remmer resulteerde in een afname van het aantal macrofagen in het synovium en een klinische verbetering t.o.v. de placebogroep. Een overzicht van kleine antagonis- ten voor CCR1 ontwikkeld door farmaceutische bedrijven werd gepubliceerd (35). Ook andere chemokinereceptoren (bv. CCR2 op monocyten en CCR6 op immature dendri- tische cellen) worden bestudeerd als nieuwe doelwitten voor kleine antagonisten in de behandeling van RA (35). ziektes bewerkstelligen. Het belangrijkste pro-inflammatoire |