![]() 0,05mg watervrij zoledroninezuur (als monohydraat). Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie volledige bijsluiter. Oplossing voor infusie, heldere en kleurloze oplossing. heupfractuur. Behandeling van osteoporose geassocieerd met langdurige systemische glucocorticosteroïde therapie bij postmenopauzale vrouwen en bij volwassen mannen met een verhoogd risico op fracturen. Behandeling van de botziekte van Paget bij volwassenen. Aclasta, eenmaal per jaar toegediend. De optimale duur van de behandeling van osteoporose met een bisfosfonaat is niet vastgesteld. De noodzaak van voortgezette behandeling moet periodiek heroverwogen worden op basis van de voordelen en potentiële risico's van Aclasta voor de individuele patiënt, met name na 5 jaar gebruik of langer. Bij patiënten met een recente, laagenergetische heupfractuur wordt aanbevolen de Aclasta-infusie twee of meer weken na de operatie van de heupfractuur te geven (zie volledige bijsluiter). Voor de behandeling van de ziekte van Paget, dient Aclasta uitsluitend te worden voorgeschreven door artsen met ervaring in de behandeling van de botziekte van Paget. De aanbevolen dosis bedraagt één intraveneuze infusie van 5mg Aclasta. Ziekte van Paget. Herbehandeling van de ziekte van Paget: Na initiële behandeling van de ziekte van Paget met Aclasta wordt een verlengde periode van remissie waargenomen bij patiënten die een respons vertonen. Herbehandeling bestaat uit een aanvullende intraveneuze infusie van 5mg Aclasta na een interval van één jaar of langer na de initiële behandeling bij patiënten met een relaps. Beperkte gegevens aangaande de herbehandeling van de ziekte van Paget zijn beschikbaar (zie volledige bijsluiter). Patiënten dienen voldoende gehydrateerd te zijn vóór de toediening van Aclasta. Dit is vooral belangrijk voor ouderen en voor patiënten die een diuretische behandeling krijgen. Het wordt aanbevolen toereikend calcium en vitamine D in te nemen in combinatie met Aclasta toediening. Bovendien wordt het voor patiënten met de ziekte van Paget sterk aanbevolen dat een toereikend calciumsupplement, overeenkomend met minstens tweemaal per dag 500mg elementaire calcium, gedurende minstens de eerste 10 dagen na de toediening van Aclasta gegarandeerd is (zie volledige bijsluiter). Bij patiënten met een recente, laagenergetische heupfractuur, wordt vóór de eerste Aclasta-infusie een oplaaddosis van 50.000 tot 125.000 IE vitamine D, oraal of intramusculair, aanbevolen. Speciale populaties. Patiënten met nierinsufficiëntie: Aclasta is gecontra-indiceerd bij patiënten met een creatinineklaring < 35 ml/min (zie volledige bijsluiter). Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk bij patiënten met een creatinineklaring 35 ml/min. Patiënten met leverinsufficiëntie: Er is geen vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar. Wijze van toediening.Intraveneus gebruik. Aclasta (5mg in 100 ml oplossing klaar-voor-infusie) wordt toegediend via een infusielijn met beluchting en met een constante infusiesnelheid. De infusietijd mag niet minder dan 15 minuten zijn. bijsluiter). Zwangerschap en borstvoeding (zie volledige bijsluiter). (17,1%), myalgie (7,8%), griepachtige symptomen (6,7%), artralgie (4,8%) en hoofdpijn (5,1%). De incidentie van deze bijwerkingen nam aanmerkelijk af bij volgende jaarlijkse Aclasta doses. De meeste van deze bijwerkingen treden op binnen de eerste drie dagen na toediening van Aclasta. De meerderheid van deze bijwerkingen was mild tot matig van aard en verdwenen binnen drie dagen na aanvang van optreden. Het percentage van patiënten dat bijwerkingen ondervond was lager in een kleinere studie (19,5%; 10,4%; 10,7% respectievelijk na de eerste, tweede en derde infusie), waarin de profylaxe tegen bijwerkingen gebruikt werd. In de HORIZON Pivotal Fracture Trial [PFT] (zie rubriek 5.1) was de totale incidentie van boezemfibrilleren 2,5% (96 op 3.862) en 1,9% (75 op 3.852) bij patiënten op respectievelijk Aclasta en placebo. Het percentage boezemfibrilleren gemeld als ernstige bijwerking was verhoogd bij patiënten op Aclasta (1,3%) (51 van 3.862) in vergelijking met patiënten op placebo (0,6%) (22 van 3.852). Het mechanisme achter de verhoogde incidentie van boezemfibrilleren is niet bekend. In de osteoporosestudies (PFT, HORIZON Recurrent Fracture Trial [RFT]) was de gepoolde incidentie van boezemfibrilleren vergelijkbaar voor Aclasta (2,6%) en placebo (2,1%). De gepoolde incidentie van boezemfibrilleren gemeld als ernstige bijwerking was 1,3% voor Aclasta en 0,8% voor placebo. De bijwerkingen in Tabel 1 zijn gerangschikt volgens de MedDRA systeem orgaan klasse en naar frequentiegroep. De frequentiegroepen zijn gedefinieerd volgens de volgende conventie: zeer vaak ( 1/10); vaak ( en angio-oedeem en zeer zeldzame gevallen van anafylactische reactie/shock Oogaandoeningen: Vaak: Oculaire hyperaemia; Soms: Conjunctivitis, oogpijn; Zelden: Uveïtis, episcleritis, iritis; Niet bekend**: Scleritis en orbitale ontsteking Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen: Soms: Vertigo Hartaandoeningen: Vaak: Atriumfibrilleren; Soms: Palpitaties Bloedvataandoeningen: Soms: Hypertensie, flushes; Niet bekend**: Hypotensie (sommige patiënten hadden onderliggende risicofactoren) extremiteiten; Soms: Nekpijn, stijfheid van skeletspieren, zwelling van gewrichten, spierspasmen, schouderpijn, musculoskeletale pijn op de borst, pijn van skeletspieren, stijve gewrichten, arthritis, spierzwakte; Niet bekend**: Osteonecrose van het kaakbeen (zie volledige bijsluiter) bij patiënten met een reeds bestaande nierfunctiestoornis of andere risicofactoren zoals gevorderde leeftijd, gelijktijdige nefrotoxische geneesmiddelen, gelijktijdige diuretische behandeling of dehydratie tijdens de post-infusieperiode (zie volledige bijsluiter) Atypische subtrochantere en femurschachtfracturen (bijwerking van bisfosfonaatklasse); Niet bekend**: Dehydratie als gevolg van post-dosis symptomen zoals koorts, braken en diarree effecten: Nierinsufficiëntie: Zoledroninezuur werd in verband gebracht met nierinsufficiëntie, die zich uit als verslechtering van de nierfunctie (nl. verhoogd serumcreatinine) en in zeldzame gevallen als acuut nierfalen. Nierinsufficiëntie werd waargenomen na de toediening van zoledroninezuur, vooral bij patiënten met een reeds bestaande nierfunctiestoornis of bijkomende risicofactoren (bijv. gevorderde leeftijd, oncologische patiënten met chemotherapie, gelijktijdige nefrotoxische geneesmiddelen, gelijktijdige diuretische therapie, ernstige dehydratie). De meerderheid van deze patiënten kreeg een dosis van 4mg elke 3-4 weken, maar de nierfunctiestoornis werd ook bij patiënten waargenomen na een eenmalige toediening. In klinische studies bij osteoporose, waren de verandering in creatinineklaring (jaarlijks gemeten vóór de toediening) en de incidentie van nierfalen en stoornissen vergelijkbaar voor de Aclasta- en de placebogroep gedurende drie jaar. Er werd een voorbijgaande verhoging in serumcreatinine waargenomen binnen 10 dagen bij 1,8% van de met Aclasta behandelde patiënten versus 0,8% bij de met placebo behandelde patiënten. Hypocalciëmie: In klinische studies bij osteoporose, had ongeveer 0,2% van de patiënten aanzienlijke verlagingen in serumcalciumwaarden (minder dan 1,87 mmol/l) na toediening van Aclasta. Er werden geen symptomatische gevallen van hypocalciëmie waargenomen. In de studies naar de ziekte van Paget werd symptomatische hypocalciëmie waargenomen bij ongeveer 1% van de patiënten, bij wie het allemaal herstelde. Uit laboratoriumbepaling bleek dat voorbijgaande asymptomatische calciumwaarden onder het normale referentie interval (minder dan 2,10 mmol/l) optraden bij 2,3% van de met Aclasta behandelde patiënten in een grote klinische studie, in vergelijking met 21% van de met Aclasta behandelde patiënten in de studies betreffende de ziekte van Paget. De frequentie van hypocalciëmie was veel lager na opeenvolgende infusies. Alle patiënten kregen toereikende vitamine D- en calciumsuppletie, in de postmenopauzale osteoporose studie, in de studie naar de preventie van klinische fracturen na een heupfractuur en in de studies naar de ziekte van Paget (zie ook rubriek 4.2). In de studie naar de preventie van klinische fracturen volgend op een recente heupfractuur, werden de vitamine D spiegels niet routinematig gemeten maar de meerderheid van de patiënten kreeg een oplaaddosis vitamine D vóór de Aclasta toediening (zie volledige bijsluiter). Lokale reactie: In een grote klinische studie werden lokale reacties, zoals roodheid, zwelling en/of pijn waargenomen (0,7%) na toediening van zoledroninezuur. Osteonecrose van het kaakbeen: Gevallen van osteonecrose (hoofdzakelijk van het kaakbeen) werden soms gemeld, voornamelijk bij patiënten met kanker behandeld met bisfosfonaten, waaronder zoledroninezuur. Vele van deze patiënten vertoonden tekenen van lokale infectie, waaronder osteomyelitis, en het merendeel van deze gevallen heeft betrekking op patiënten met kanker na een tandextractie of andere tandheelkundige operaties. Osteonecrose van het kaakbeen heeft verschillende goed gedocumenteerde risicofactoren, waaronder een diagnose van kanker, gelijktijdige behandelingen (bijv. chemotherapie, radiotherapie, corticosteroïden) en co-morbide omstandigheden (bijv. anemie, coagulopathieën, infectie, reeds aanwezige tandheelkundige aandoeningen). Hoewel de causaliteit niet is bepaald, is het verstandig om tandheelkundige ingrepen te vermijden aangezien daardoor het herstel kan worden vertraagd (zie volledige bijsluiter). In een grote klinische studie met 7.736 patiënten werd osteonecrose van het kaakbeen waargenomen bij één patiënt behandeld met Aclasta en bij één patiënt die placebo gebruikte. Beide patiënten herstelden. Melding van vermoedelijke bijwerkingen. Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. 25.07.2013. 7. Black DM et al NEMJ 2007; 356:1809-1822. 8. Black DM et al JBMR 2012; 27:243-254. eu u m t o l o g I e vitamine D-deficiëntie in de context van osteoporosepreventie, lijkt niet zinvol. Dat suggereert een studie die de Lancet publiceerde. een hoeksteen in de preventie en behandeling van osteo- porose. Observationele studies tonen echter een onduidelijk verband tussen de minerale botdensiteit en de vitamine D- status. Discussies over de optimale concentraties 25- hydroxyvitamine D voor een optimale gezondheid van het bot, blijven bestaan. Bevindingen uit recente meta-analyses over het gebruik van vitamine D-supplementen zonder inname van calcium toonden bovendien geen fractuur- preventie. Dat geen gunstig effect kon worden aangetoond, had mogelijk te maken met onvoldoende studiepower, met een ondoeltreffende dosering of met het feit dat de inter- ventie niet was gericht op populaties met een duidelijke vitamine D-deficiëntie. Ondanks deze data blijft ongeveer de helft van de 50-plussers deze supplementen gebruiken. De botdensiteit kan worden aangewend om biologisch significante effecten op te sporen in veel kleinere cohortes. Ian Reid en zijn collega's voerden een systematische review en meta-analyse uit om na te gaan of vitamine D- supplementatie de botdensiteit beïnvloedt. Voor hun analyse includeerden ze gerandomiseerde studies die de effecten van vitamine D op de botdensiteit bestudeer- den bij volwassenen zonder metabole botaandoeningen. Primair eindpunt was het percentage verandering in bot- densiteit tijdens het verloop van de studie. Drieëntwintig studies voldeden aan de vooropgestelde inclusiecriteria. In deze onderzoeken werd de botdensi- teit gemeten in één tot vijf gebieden (lumbale wervelzuil, voorarm). In het totaal werden 70 testen voor statistische significantie uitgevoerd. Er waren zes bevindingen van be- tekenisvolle winst, twee met een significant nefast effect en de rest was niet kenmerkend. Slechts één studie vond een winst op meer dan één gebied. De huidige meta-analyse toonde een kleine winst op het niveau van de femurhals met weliswaar heterogene resul- taten voor de verschillende studies. Er werd geen effect op andere gebieden vastgesteld, evenmin ter hoogte van de heup. De auteurs besluiten dat het niet zinvol is in de context van osteoporoseprevenetie om vitamine D-supplementen te blijven toedienen aan ouderen zonder specifieke risico- factoren voor vitamine D-deficiëntie. Een lage dosis sup- plementen geven aan de groep die wel met deficiëntie te kampen heeft, kan volgens de auteurs substantiële mid- delen vrijmaken die elders in de gezondheidszorg beter kunnen worden ingezet. De auteurs dringen ook aan op het uitvoeren van meer onderzoek om een beter zicht te krijgen op de effecten van vitamine D-supplementen en om vitamine D-deficiëntie nauwkeuriger te formuleren. systematic review and meta-analysis. lancet, early online Publication, 11 oktober 2013. |