background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 6 | 2013
39
Naam: Aclasta 5mg oplossing voor infusie Samenstelling en vorm: Elke fles met 100 ml oplossing bevat 5mg zoledroninezuur (als monohydraat). Elke ml van de oplossing bevat
0,05mg watervrij zoledroninezuur (als monohydraat). Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie volledige bijsluiter. Oplossing voor infusie, heldere en kleurloze oplossing.
Indicaties:
Behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen en bij volwassen mannen met een verhoogd risico op fracturen, inclusief degenen met een recente, laagenergetische
heupfractuur. Behandeling van osteoporose geassocieerd met langdurige systemische glucocorticosteroïde therapie bij postmenopauzale vrouwen en bij volwassen mannen met een
verhoogd risico op fracturen. Behandeling van de botziekte van Paget bij volwassenen.
Dosering: Osteoporose. Voor de behandeling van postmenopauzale osteoporose, osteoporose bij
mannen en de behandeling van osteoporose geassocieerd met langdurige systemische glucocorticosteroïde therapie, bedraagt de aanbevolen dosis één intraveneuze infusie van 5mg
Aclasta, eenmaal per jaar toegediend. De optimale duur van de behandeling van osteoporose met een bisfosfonaat is niet vastgesteld. De noodzaak van voortgezette behandeling moet
periodiek heroverwogen worden op basis van de voordelen en potentiële risico's van Aclasta voor de individuele patiënt, met name na 5 jaar gebruik of langer. Bij patiënten met een
recente, laagenergetische heupfractuur wordt aanbevolen de Aclasta-infusie twee of meer weken na de operatie van de heupfractuur te geven (zie volledige bijsluiter). Voor de
behandeling van de ziekte van Paget, dient Aclasta uitsluitend te worden voorgeschreven door artsen met ervaring in de behandeling van de botziekte van Paget. De aanbevolen dosis
bedraagt één intraveneuze infusie van 5mg Aclasta. Ziekte van Paget. Herbehandeling van de ziekte van Paget: Na initiële behandeling van de ziekte van Paget met Aclasta wordt een
verlengde periode van remissie waargenomen bij patiënten die een respons vertonen. Herbehandeling bestaat uit een aanvullende intraveneuze infusie van 5mg Aclasta na een interval
van één jaar of langer na de initiële behandeling bij patiënten met een relaps. Beperkte gegevens aangaande de herbehandeling van de ziekte van Paget zijn beschikbaar (zie volledige
bijsluiter). Patiënten dienen voldoende gehydrateerd te zijn vóór de toediening van Aclasta. Dit is vooral belangrijk voor ouderen en voor patiënten die een diuretische behandeling krijgen.
Het wordt aanbevolen toereikend calcium en vitamine D in te nemen in combinatie met Aclasta toediening. Bovendien wordt het voor patiënten met de ziekte van Paget sterk aanbevolen
dat een toereikend calciumsupplement, overeenkomend met minstens tweemaal per dag 500mg elementaire calcium, gedurende minstens de eerste 10 dagen na de toediening van
Aclasta gegarandeerd is (zie volledige bijsluiter). Bij patiënten met een recente, laagenergetische heupfractuur, wordt vóór de eerste Aclasta-infusie een oplaaddosis van 50.000 tot
125.000 IE vitamine D, oraal of intramusculair, aanbevolen. Speciale populaties. Patiënten met nierinsufficiëntie: Aclasta is gecontra-indiceerd bij patiënten met een creatinineklaring <
35 ml/min (zie volledige bijsluiter). Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk bij patiënten met een creatinineklaring 35 ml/min. Patiënten met leverinsufficiëntie: Er is geen
dosisaanpassing noodzakelijk (zie volledige bijsluiter). Oudere mensen ( 65 jaar): Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk aangezien de biologische beschikbaarheid, distributie en
eliminatie gelijk waren bij oudere en jongere patiënten. Pediatrische patiënten: De veiligheid en werkzaamheid van Aclasta bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar zijn niet
vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar. Wijze van toediening.Intraveneus gebruik. Aclasta (5mg in 100 ml oplossing klaar-voor-infusie) wordt toegediend via een infusielijn met
beluchting en met een constante infusiesnelheid. De infusietijd mag niet minder dan 15 minuten zijn.
Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof, voor één van de
bisfosfonaten of voor één van de hulpstoffen. Patiënten met hypocalciëmie (zie volledige bijsluiter). Ernstige nierinsufficiëntie met een creatinineklaring < 35 ml/min (zie volledige
bijsluiter). Zwangerschap en borstvoeding (zie volledige bijsluiter).
Bijwerkingen: Samenvatting van het veiligheidsprofiel. Het totaal percentage van patiënten dat bijwerkingen
ondervond was 44,7%; 16,7% en 10,2% na respectievelijk de eerste, tweede of derde infusie. De incidentie van individuele bijwerkingen optredend na de eerste infusie was: koorts
(17,1%), myalgie (7,8%), griepachtige symptomen (6,7%), artralgie (4,8%) en hoofdpijn (5,1%). De incidentie van deze bijwerkingen nam aanmerkelijk af bij volgende jaarlijkse Aclasta
doses. De meeste van deze bijwerkingen treden op binnen de eerste drie dagen na toediening van Aclasta. De meerderheid van deze bijwerkingen was mild tot matig van aard en
verdwenen binnen drie dagen na aanvang van optreden. Het percentage van patiënten dat bijwerkingen ondervond was lager in een kleinere studie (19,5%; 10,4%; 10,7% respectievelijk
na de eerste, tweede en derde infusie), waarin de profylaxe tegen bijwerkingen gebruikt werd. In de HORIZON ­ Pivotal Fracture Trial [PFT] (zie rubriek 5.1) was de totale incidentie van
boezemfibrilleren 2,5% (96 op 3.862) en 1,9% (75 op 3.852) bij patiënten op respectievelijk Aclasta en placebo. Het percentage boezemfibrilleren gemeld als ernstige bijwerking was
verhoogd bij patiënten op Aclasta (1,3%) (51 van 3.862) in vergelijking met patiënten op placebo (0,6%) (22 van 3.852). Het mechanisme achter de verhoogde incidentie van
boezemfibrilleren is niet bekend. In de osteoporosestudies (PFT, HORIZON ­ Recurrent Fracture Trial [RFT]) was de gepoolde incidentie van boezemfibrilleren vergelijkbaar voor Aclasta
(2,6%) en placebo (2,1%). De gepoolde incidentie van boezemfibrilleren gemeld als ernstige bijwerking was 1,3% voor Aclasta en 0,8% voor placebo. De bijwerkingen in Tabel 1 zijn
gerangschikt volgens de MedDRA systeem orgaan klasse en naar frequentiegroep. De frequentiegroepen zijn gedefinieerd volgens de volgende conventie: zeer vaak ( 1/10); vaak (
1/100, < 1/10); soms ( 1/1.000, < 1/100); zelden ( 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen
iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
Infecties en parasitaire aandoeningen: Soms: Influenza, nasofaryngitis Bloed- en
lymfestelselaandoeningen: Soms: Anemie Immuunsysteemaandoeningen: Niet bekend**: Overgevoeligheidsreacties waaronder zeldzame gevallen van bronchoconstrictie, urticaria
en angio-oedeem en zeer zeldzame gevallen van anafylactische reactie/shock
Voedings- en stofwisselingsstoornissen: Vaak: Hypocalciëmie*; Soms: Anorexia, verminderde eetlust
Psychische stoornissen: Soms: Insomnia Zenuwstelselaandoeningen: Vaak: Hoofdpijn, duizeligheid; Soms: Lethargie, paresthesie, slaperigheid, tremor, syncope, dysgeusia
Oogaandoeningen: Vaak: Oculaire hyperaemia; Soms: Conjunctivitis, oogpijn; Zelden: Uveïtis, episcleritis, iritis; Niet bekend**: Scleritis en orbitale ontsteking Evenwichtsorgaan- en
ooraandoeningen
: Soms: Vertigo Hartaandoeningen: Vaak: Atriumfibrilleren; Soms: Palpitaties Bloedvataandoeningen: Soms: Hypertensie, flushes; Niet bekend**: Hypotensie
(sommige patiënten hadden onderliggende risicofactoren)
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: Soms: Hoesten, dyspneu Maagdarmstelselaandoeningen:
Vaak: Misselijkheid, braken, diarree; Soms: Dyspepsie, hoge buikpijn, buikpijn, gastro-oesofageale reflux ziekte, obstipatie, droge mond, oesofagitis, tandpijn, gastritis#
Huid- en
onderhuidaandoeningen: Soms: Rash, hyperhidrose, pruritus, erytheem Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen: Vaak: Myalgie, artralgie, botpijn, rugpijn, pijn in
extremiteiten; Soms: Nekpijn, stijfheid van skeletspieren, zwelling van gewrichten, spierspasmen, schouderpijn, musculoskeletale pijn op de borst, pijn van skeletspieren, stijve
gewrichten, arthritis, spierzwakte; Niet bekend**: Osteonecrose van het kaakbeen (zie volledige bijsluiter)
Nier- en urinewegaandoeningen: Soms: Verhoogd serumcreatinine,
pollakisurie, proteinuria; Niet bekend**: Nierinsufficiëntie. Zeldzame gevallen van nierfalen waarvoor dialyse nodig is en zeldzame gevallen met dodelijke afloop werden gerapporteerd
bij patiënten met een reeds bestaande nierfunctiestoornis of andere risicofactoren zoals gevorderde leeftijd, gelijktijdige nefrotoxische geneesmiddelen, gelijktijdige diuretische
behandeling of dehydratie tijdens de post-infusieperiode (zie volledige bijsluiter)
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: Zeer vaak: Koorts; Vaak: Griepachtige
symptomen, rillingen, vermoeidheid, asthenie, pijn, malaise, reactie op plaats van injectie; Soms: Perifeer oedeem, dorst, acute fase reactie, niet-cardiale pijn op de borst; Zelden:
Atypische subtrochantere en femurschachtfracturen (bijwerking van bisfosfonaatklasse); Niet bekend**: Dehydratie als gevolg van post-dosis symptomen zoals koorts, braken en
diarree
Onderzoeken: Vaak: Verhoogd C-reactief eiwit; Soms: Verlaagd calcium in bloed (# Gezien bij patiënten die gelijktijdig glucocorticosteroïden gebruiken. * Vaak bij de ziekte van
Paget. ** Gebaseerd op post-marketing gegevens. Op basis van beschikbare gegevens kan de frequentie niet bepaald worden. Waargenomen bij postmarketing ervaringen. Klasse-
effecten: Nierinsufficiëntie: Zoledroninezuur werd in verband gebracht met nierinsufficiëntie, die zich uit als verslechtering van de nierfunctie (nl. verhoogd serumcreatinine) en in
zeldzame gevallen als acuut nierfalen. Nierinsufficiëntie werd waargenomen na de toediening van zoledroninezuur, vooral bij patiënten met een reeds bestaande nierfunctiestoornis of
bijkomende risicofactoren (bijv. gevorderde leeftijd, oncologische patiënten met chemotherapie, gelijktijdige nefrotoxische geneesmiddelen, gelijktijdige diuretische therapie, ernstige
dehydratie). De meerderheid van deze patiënten kreeg een dosis van 4mg elke 3-4 weken, maar de nierfunctiestoornis werd ook bij patiënten waargenomen na een eenmalige
toediening. In klinische studies bij osteoporose, waren de verandering in creatinineklaring (jaarlijks gemeten vóór de toediening) en de incidentie van nierfalen en ­stoornissen
vergelijkbaar voor de Aclasta- en de placebogroep gedurende drie jaar. Er werd een voorbijgaande verhoging in serumcreatinine waargenomen binnen 10 dagen bij 1,8% van de met
Aclasta behandelde patiënten versus 0,8% bij de met placebo behandelde patiënten. Hypocalciëmie: In klinische studies bij osteoporose, had ongeveer 0,2% van de patiënten
aanzienlijke verlagingen in serumcalciumwaarden (minder dan 1,87 mmol/l) na toediening van Aclasta. Er werden geen symptomatische gevallen van hypocalciëmie waargenomen. In
de studies naar de ziekte van Paget werd symptomatische hypocalciëmie waargenomen bij ongeveer 1% van de patiënten, bij wie het allemaal herstelde. Uit laboratoriumbepaling bleek
dat voorbijgaande asymptomatische calciumwaarden onder het normale referentie interval (minder dan 2,10 mmol/l) optraden bij 2,3% van de met Aclasta behandelde patiënten in een
grote klinische studie, in vergelijking met 21% van de met Aclasta behandelde patiënten in de studies betreffende de ziekte van Paget. De frequentie van hypocalciëmie was veel lager
na opeenvolgende infusies. Alle patiënten kregen toereikende vitamine D- en calciumsuppletie, in de postmenopauzale osteoporose studie, in de studie naar de preventie van klinische
fracturen na een heupfractuur en in de studies naar de ziekte van Paget (zie ook rubriek 4.2). In de studie naar de preventie van klinische fracturen volgend op een recente heupfractuur,
werden de vitamine D spiegels niet routinematig gemeten maar de meerderheid van de patiënten kreeg een oplaaddosis vitamine D vóór de Aclasta toediening (zie volledige bijsluiter).
Lokale reactie: In een grote klinische studie werden lokale reacties, zoals roodheid, zwelling en/of pijn waargenomen (0,7%) na toediening van zoledroninezuur. Osteonecrose van het
kaakbeen: Gevallen van osteonecrose (hoofdzakelijk van het kaakbeen) werden soms gemeld, voornamelijk bij patiënten met kanker behandeld met bisfosfonaten, waaronder
zoledroninezuur. Vele van deze patiënten vertoonden tekenen van lokale infectie, waaronder osteomyelitis, en het merendeel van deze gevallen heeft betrekking op patiënten met kanker
na een tandextractie of andere tandheelkundige operaties. Osteonecrose van het kaakbeen heeft verschillende goed gedocumenteerde risicofactoren, waaronder een diagnose van
kanker, gelijktijdige behandelingen (bijv. chemotherapie, radiotherapie, corticosteroïden) en co-morbide omstandigheden (bijv. anemie, coagulopathieën, infectie, reeds aanwezige
tandheelkundige aandoeningen). Hoewel de causaliteit niet is bepaald, is het verstandig om tandheelkundige ingrepen te vermijden aangezien daardoor het herstel kan worden
vertraagd (zie volledige bijsluiter). In een grote klinische studie met 7.736 patiënten werd osteonecrose van het kaakbeen waargenomen bij één patiënt behandeld met Aclasta en bij
één patiënt die placebo gebruikte. Beide patiënten herstelden. Melding van vermoedelijke bijwerkingen. Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke
bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg
wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
Houder en nummers van de vergunning voor het in de
handel brengen: Novartis Europharm Limited, Wimblehurst Road, Horsham, West Sussex RH12 5AB, Verenigd Koninkrijk; EU/1/05/308/001-002 Datum van herziening van de tekst:
25.07.2013.
1. Aclasta SmPC Novartis Pharma. 2. Fosamax 10 & 70mg SmPC MSD. 3. Actonel 5 + 35mg SmPC Sanofi Aventis. 4. Bonviva tablets & injection SmPC Roche. 5. Prolia SmPC Amgen. 6. Protelos SmPC Servier.
7. Black DM et al NEMJ 2007; 356:1809-1822. 8. Black DM et al JBMR 2012; 27:243-254.
ORC237N.indd 3
20/12/13 13:26
OR0882N
n
I
eu
W I
n d
e r
e
u
m
a
t
o
l
o
g
I
e
uit de literatuur
Heidi Van de Keere
vItamIne d-supplementen
en botdensIteIt
Een veralgemeend gebruik van vitamine D-supplementen door ouderen zonder specifieke risicofactoren voor
vitamine D-deficiëntie in de context van osteoporosepreventie, lijkt niet zinvol. Dat suggereert een studie die de
Lancet publiceerde.
Vitamine D werd, net als calcium, lange tijd beschouwd als
een hoeksteen in de preventie en behandeling van osteo-
porose. Observationele studies tonen echter een onduidelijk
verband tussen de minerale botdensiteit en de vitamine D-
status. Discussies over de optimale concentraties 25-
hydroxyvitamine D voor een optimale gezondheid van het
bot, blijven bestaan. Bevindingen uit recente meta-analyses
over het gebruik van vitamine D-supplementen zonder
inname van calcium toonden bovendien geen fractuur-
preventie. Dat geen gunstig effect kon worden aangetoond,
had mogelijk te maken met onvoldoende studiepower, met
een ondoeltreffende dosering of met het feit dat de inter-
ventie niet was gericht op populaties met een duidelijke
vitamine D-deficiëntie. Ondanks deze data blijft ongeveer
de helft van de 50-plussers deze supplementen gebruiken.
De botdensiteit kan worden aangewend om biologisch
significante effecten op te sporen in veel kleinere cohortes.
Ian Reid en zijn collega's voerden een systematische
review en meta-analyse uit om na te gaan of vitamine D-
supplementatie de botdensiteit beïnvloedt.
Voor hun analyse includeerden ze gerandomiseerde studies
die de effecten van vitamine D op de botdensiteit bestudeer-
den bij volwassenen zonder metabole botaandoeningen.
Primair eindpunt was het percentage verandering in bot-
densiteit tijdens het verloop van de studie.
Drieëntwintig studies voldeden aan de vooropgestelde
inclusiecriteria. In deze onderzoeken werd de botdensi-
teit gemeten in één tot vijf gebieden (lumbale wervelzuil,
femurhals, totale heup, trochanter, volledige lichaam of
voorarm). In het totaal werden 70 testen voor statistische
significantie uitgevoerd. Er waren zes bevindingen van be-
tekenisvolle winst, twee met een significant nefast effect en
de rest was niet kenmerkend. Slechts één studie vond een
winst op meer dan één gebied.
De huidige meta-analyse toonde een kleine winst op het
niveau van de femurhals met weliswaar heterogene resul-
taten voor de verschillende studies. Er werd geen effect op
andere gebieden vastgesteld, evenmin ter hoogte van de
heup.
De auteurs besluiten dat het niet zinvol is in de context
van osteoporoseprevenetie om vitamine D-supplementen
te blijven toedienen aan ouderen zonder specifieke risico-
factoren voor vitamine D-deficiëntie. Een lage dosis sup-
plementen geven aan de groep die wel met deficiëntie te
kampen heeft, kan volgens de auteurs substantiële mid-
delen vrijmaken die elders in de gezondheidszorg beter
kunnen worden ingezet.
De auteurs dringen ook aan op het uitvoeren van meer
onderzoek om een beter zicht te krijgen op de effecten van
vitamine D-supplementen en om vitamine D-deficiëntie
nauwkeuriger te formuleren.
reid i, bolland m, grey a, et al. effects of vitamin d supplements on bone mineral density: a
systematic review and meta-analysis. lancet, early online Publication, 11 oktober 2013.