background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 6 | 2013
22
vlak, spreekt men van `disability'. Op ICF-niveau is dit
het activiteiten- en participatieniveau. Schattingsschalen
die impairment meten, kunnen worden gebruikt als basis
voor disability-evaluatie, maar mogen er niet mee worden
gelijkgesteld. De Europese schaal ter bepaling van de graad
van lichamelijke en geestelijke invaliditeit (CEREDOC) (5)
beoogt door middel van een LGI-cijfer (Lichamelijke en
Geestelijke Invaliditeit) een orde van grootte van persoon-
lijke handelingsonbekwaamheid, voor gewone dingen en
handelingen van het dagelijkse leven weer te geven (eerder
disability dus). Met uitzondering van de algemene anato-
mische spier-peesletsels waarvoor een percentage tussen
de 0 en 5 procent invaliditeit is vastgesteld, wordt voor
niet-neurogene quadricepsdisfunctie enkel verwezen naar
onderliggende oorzaken.
dIjomtrekmetIngen
Omtrekmetingen van de dij worden systematisch uitge-
voerd bij evaluatie van schade aan het onderste lidmaat om
symmetrie te vergelijken, en zodoende zwellingen en voor-
al spieratrofie te objectiveren. Hierbij rijzen twee voor de
hand liggende vragen, namelijk: in hoeverre correleert een
verminderde dijomtrek met een verminderd spiervolume
en ten tweede, belangrijker, in welke mate vertaalt een ver-
minderde dijomtrek zich in een verminderde spierkracht
van de desbetreffende spiergroepen. Hoewel dijomtrekken
betrouwbaar te meten zijn (6, 7), zijn de correlaties tus-
sen omtrekmetingen en spiervolumes die werden gemeten
via beeldvorming zoals echografie, CT-scan en MRI in het
algemeen eerder matig tot goed te noemen met een cor-
relatiebereik tussen 0,69 en 0,85 (8, 9). De relatie tussen
isometrische of isokinetische krachttesten voor de quadri-
ceps enerzijds en dijomtrek- of spiervolumemetingen (met
uitzondering van MRI) anderzijds is meestal veel minder
goed. Er is geen, een zwakke of een matig positieve relatie,
met een correlatiebereik tussen 0,16 en 0,66 (2, 7, 9, 10).
De correlaties tussen omtrekmetingen en spierkracht zijn
minder duidelijk bij een trauma van het onderste lidmaat
dan bij een gezond lidmaat (9, 10). In het algemeen kan
men besluiten dat dijomtrekmetingen bij schade-evaluatie
onvoldoende valide zijn om een uitspraak te doen over de
hieraan gerelateerde quadriceps(dis)functie.
manuele spIerkrachttestIng
In de klinische routinepraktijk, alsook bij verzekerings-
technisch onderzoek en in de revalidatiefollow-up, wordt
de quadricepskracht meestal geschat aan de hand van een
eenvoudig manueel onderzoek van de isometrische kracht
van de knie-extensie. De meest gebruikte referentieschaal
is deze van Lovett, waar gradaties in spierkracht worden
geclassificeerd van 0 tot 5. Specifieke richtlijnen voor ge-
standaardiseerd testen worden onder andere beschreven
in het standaardwerk van Kendall et al. (11). Men kan zich
echter terecht afvragen hoe accuraat deze metingen zijn,
en wat hun praktische bruikbaarheid is. Bij neurologische
patiënten, waarbij alle gradaties in spierkracht voorko-
men, stelt men vast dat de manuele spierkrachttesting
een goede intrarater-betrouwbaarheid heeft, zeker wan-
neer deze wordt uitgevoerd door goed getrainde clinici
(kappascores tussen 0,80-0,99) (12). Daarnaast bleken
de correlaties met dynamometrie matig tot goed te zijn:
r = 0,48-0,90 (13). Voor gradatie 4 en 5 is de interrater-
betrouwbaarheid duidelijk minder: de kappascores liggen
tussen 0,25 en 0,75 (14). De sensitiviteit om een onder-
scheid te maken tussen gradatie 4 en 5 ligt rond de
70 pro cent en de specificiteit rond de 80 procent (13).
Indien men de spierkrachtgradatie 5 via isokinetische
dynamometrie vergelijkt met een spierkrachtgradatie 3,
blijkt dat er een zeer grote krachtenmarge van gemiddeld
88 procent van de maximale kracht wordt overbrugd. Met
manuele spierkrachttesting, in hoofdzaak gradatie 4, blijkt
in dit grote krachtenbereik volgens meerdere literatuur-
gegevens onvoldoende onderscheid te kunnen worden
gemaakt (15,16). Men mag dus besluiten dat wanneer men
een uitspraak moet doen over een kracht die groter is dan
3, wat meestal het geval is bij evaluatie van posttrauma-
tische quadricepsdisfunctie, men de kracht moet meten
via dynamometrie, vermits de manuele spierkrachtmeting
ontoereikend en klinisch niet accuraat is.
IsokInetIsche spIerkrachttestIng
Impairment rating omhelst evaluatie van structurele en
functionele stoornissen. De functie van de spieren is het
leveren van kracht. Objectieve en betrouwbare metingen
­ die het best zo functioneel mogelijk zijn ­ van de
spierkracht, in dit geval de knie-extensiekracht, zijn daar om
onontbeerlijk om op een adequate manier de quadriceps-
functie te meten. Eén van deze meetmethodes is het iso-
kinetisch krachtenonderzoek (Figuur 2). Bij deze testing
is de externe weerstand variabel en bewegen de lichaams-
segmenten zich t.o.v. van elkaar met een constante
hoeksnelheid. Het isokinetische krachtenonderzoek van
het strekapparaat van de knie heeft in vergelijking met
andere meetmethodes het voordeel dat het een dyna-
misch onderzoek is, en bovendien een zeer betrouwbare
meetmethode (r = 0,85-0,95) is om een uitspraak te doen
over impairment van de quadricepsfunctie (17, 18). Er zijn
ver schillende isokinetische meettoestellen, onderzoeks-
protocollen en meetvariabelen beschikbaar. De interpretatie