![]() het activiteiten- en participatieniveau. Schattingsschalen die impairment meten, kunnen worden gebruikt als basis voor disability-evaluatie, maar mogen er niet mee worden gelijkgesteld. De Europese schaal ter bepaling van de graad van lichamelijke en geestelijke invaliditeit (CEREDOC) (5) beoogt door middel van een LGI-cijfer (Lichamelijke en Geestelijke Invaliditeit) een orde van grootte van persoon- lijke handelingsonbekwaamheid, voor gewone dingen en handelingen van het dagelijkse leven weer te geven (eerder disability dus). Met uitzondering van de algemene anato- mische spier-peesletsels waarvoor een percentage tussen de 0 en 5 procent invaliditeit is vastgesteld, wordt voor niet-neurogene quadricepsdisfunctie enkel verwezen naar onderliggende oorzaken. voerd bij evaluatie van schade aan het onderste lidmaat om symmetrie te vergelijken, en zodoende zwellingen en voor- al spieratrofie te objectiveren. Hierbij rijzen twee voor de hand liggende vragen, namelijk: in hoeverre correleert een verminderde dijomtrek met een verminderd spiervolume en ten tweede, belangrijker, in welke mate vertaalt een ver- minderde dijomtrek zich in een verminderde spierkracht van de desbetreffende spiergroepen. Hoewel dijomtrekken betrouwbaar te meten zijn (6, 7), zijn de correlaties tus- sen omtrekmetingen en spiervolumes die werden gemeten via beeldvorming zoals echografie, CT-scan en MRI in het algemeen eerder matig tot goed te noemen met een cor- relatiebereik tussen 0,69 en 0,85 (8, 9). De relatie tussen isometrische of isokinetische krachttesten voor de quadri- ceps enerzijds en dijomtrek- of spiervolumemetingen (met uitzondering van MRI) anderzijds is meestal veel minder goed. Er is geen, een zwakke of een matig positieve relatie, met een correlatiebereik tussen 0,16 en 0,66 (2, 7, 9, 10). De correlaties tussen omtrekmetingen en spierkracht zijn minder duidelijk bij een trauma van het onderste lidmaat dan bij een gezond lidmaat (9, 10). In het algemeen kan men besluiten dat dijomtrekmetingen bij schade-evaluatie onvoldoende valide zijn om een uitspraak te doen over de hieraan gerelateerde quadriceps(dis)functie. technisch onderzoek en in de revalidatiefollow-up, wordt de quadricepskracht meestal geschat aan de hand van een eenvoudig manueel onderzoek van de isometrische kracht is deze van Lovett, waar gradaties in spierkracht worden geclassificeerd van 0 tot 5. Specifieke richtlijnen voor ge- standaardiseerd testen worden onder andere beschreven in het standaardwerk van Kendall et al. (11). Men kan zich echter terecht afvragen hoe accuraat deze metingen zijn, en wat hun praktische bruikbaarheid is. Bij neurologische patiënten, waarbij alle gradaties in spierkracht voorko- men, stelt men vast dat de manuele spierkrachttesting een goede intrarater-betrouwbaarheid heeft, zeker wan- neer deze wordt uitgevoerd door goed getrainde clinici (kappascores tussen 0,80-0,99) (12). Daarnaast bleken de correlaties met dynamometrie matig tot goed te zijn: r = 0,48-0,90 (13). Voor gradatie 4 en 5 is de interrater- betrouwbaarheid duidelijk minder: de kappascores liggen tussen 0,25 en 0,75 (14). De sensitiviteit om een onder- scheid te maken tussen gradatie 4 en 5 ligt rond de 70 pro cent en de specificiteit rond de 80 procent (13). Indien men de spierkrachtgradatie 5 via isokinetische dynamometrie vergelijkt met een spierkrachtgradatie 3, blijkt dat er een zeer grote krachtenmarge van gemiddeld 88 procent van de maximale kracht wordt overbrugd. Met manuele spierkrachttesting, in hoofdzaak gradatie 4, blijkt in dit grote krachtenbereik volgens meerdere literatuur- gegevens onvoldoende onderscheid te kunnen worden gemaakt (15,16). Men mag dus besluiten dat wanneer men een uitspraak moet doen over een kracht die groter is dan 3, wat meestal het geval is bij evaluatie van posttrauma- tische quadricepsdisfunctie, men de kracht moet meten via dynamometrie, vermits de manuele spierkrachtmeting ontoereikend en klinisch niet accuraat is. functionele stoornissen. De functie van de spieren is het leveren van kracht. Objectieve en betrouwbare metingen die het best zo functioneel mogelijk zijn van de spierkracht, in dit geval de knie-extensiekracht, zijn daar om onontbeerlijk om op een adequate manier de quadriceps- functie te meten. Eén van deze meetmethodes is het iso- kinetisch krachtenonderzoek (Figuur 2). Bij deze testing is de externe weerstand variabel en bewegen de lichaams- segmenten zich t.o.v. van elkaar met een constante hoeksnelheid. Het isokinetische krachtenonderzoek van het strekapparaat van de knie heeft in vergelijking met andere meetmethodes het voordeel dat het een dyna- misch onderzoek is, en bovendien een zeer betrouwbare meetmethode (r = 0,85-0,95) is om een uitspraak te doen over impairment van de quadricepsfunctie (17, 18). Er zijn ver schillende isokinetische meettoestellen, onderzoeks- protocollen en meetvariabelen beschikbaar. De interpretatie |